vorder en den invloed uitbreid van het Engelsch-sprekende ras.
Ziedaar met Rhodes' eigen woorden weergegeven wat hij als zijn levensdoel gevonden heeft. Men verwondert zich alleen, dat een verstandig man als hij in gedachte zoo'n langen weg heeft moeten afleggen, om te komen tot de overtuiging, die in Engeland al lang het gemeen goed is van Jan, Piet en Pau, nl. dat de Engelschen het uitverkoren volk Gods zijn en dus verdienen overal ter wereld andere volkeren op den kop te zitten. Vooral in Engelsche kerkelijke kringen is die opvatting gangbaar; dat leerstuk heeft Rhodes dus uit de ouderlijke pastorie nog gered.
Hoe Rhodes zijn levensdoel tracht te bereiken ontvouwt hij in zijn brief aan Stead. Hij wil een vereeniging, geschoeid op den leest van Loyola's Jezuïetenorde. In het groote Engelsch-sprekende rijk wil hij ook de Vereenigde Staten opnemen. De Amerikaansche grondwet zou, gewijzigd, daarvoor kunnen dienen. Om Amerika te winnen, moet Engeland het eerst met een tariefoorlog tot ingaan dwingen. Misschien zou dit een eeuw kosten. Aan dien strijd en de voorbereiding van dat groote wereldrijk zou het moderne Loyolagenootschap, met behulp van de kapitalisten, die hier nu eens een waardig doel voor hun geld konden vinden, moeten werken. Wordt zijn denkbeeld verwezenlijkt dan is het uit met alle oorlogen (natuurlijk, want Engeland zal alles opgeslokt hebben) en er is slechts een taal op de wereld. Yes.
In het voorbijgaan: Rhodes zegt eens en andermaal, dat de regeering in dat toekomstrijk op het beginsel van zelfbestuur, Home Rule, van de onderdeelen moet rusten. Misschien heeft hij het geld dat hij indertijd aan de Iersche Home-Rule-partij gegeven heeft - naar men nog altijd aanneemt, gegeven om hun stem voor het charter van zijn Britsch-Zuid-Afrikaansche Maatschappij te koopen - gegeven uit liefde tot hun beginsel. Napoleon zou Europa tot éen gemaakt hebben, zegt hij, als hij Home Rule aan de verschillende landen had gegeven.
Rhodes hekelt de Engelschen dan, dat zij hun tijd en krachten verspillen aan ondergeschikte kwesties en beuzelingen, vergetende dat zij het grootste volk zijn dat de aarde ooit gezien heeft. En hij roept ze op, hen en de Amerikanen, om voor zijn denkbeeld, het winnen van de wereld voor het Engelsch-sprekende ras, te werken. Wat voor zijn doel ook noodig is: ‘de hand te leggen op het noodige kapitaal.’ Verklaart deze zin niet veel van den aanslag op Transvaal en zijn mijnen in 1896?
* * *
Uit het naschrift van Stead nog eenige aanhalingen. Toen Rhodes na het ontzet van Kimberley in Engeland terugkwam, zeide hij tot Stead: ‘Over een paar jaar zal ik in Zuid-Afrika de meest gehate man zijn onder de loyalisten, want die menschen hebben 't er op gezet, de Afrikaanders er onder te trappen, maar ik zal dat niet toestaan. Men kan Zuid-Afrika niet regeeren door op de Afrikaanders te trappen.’
Gaat men over deze uitspraak nadenken, dan kan men Rhodes' vroegtijdigen dood - hij is geen vijftig geworden - ten slotte voor de Afrikaanders zaak een even gelukkige gebeurtenis achten als Jameson's inval. Jameson's inval verloste de Afrikaanders eindelijk uit de verstikkende omhelzing van Rhodes, wees hun op de eenheid van den Afrikaander stam in geheel Zuid-Afrika. Was Rhodes blijven leven om zijn plan, neergelegd in de aangehaalde woorden, uit te voeren, hij zou met den grooten invloed dien hij op menschen uitoefende, de Afrikaanders misschien weer, althans een deel van hen, met zich en het Britsche Rijk kunnen verzoenen. En de kracht en de samenwerking van alle Afrikaanders is noodig om tegen Engeland staande te blijven. Laten die loyalisten maar op ze trappen. Laten zij het juist doen!
* * *
Een merkwaardig man, met eigen denkbeelden, een ruimen blik, ver strekkende idealen, zoo verschijnt ons Rhodes in zijn politieke denkbeelden, in den brief aan Stead neergelegd, vooral in de van groote vereering getuigende bladzijden van Stead zelf, maar tevens - toetsen wij zijn woorden aan zijn daden - als iemand bij uitnemendheid zonder geweten. Het doel heiligt de middelen, dat schijnt zijn regel geweest te zijn. En het doet wonderlijk aan, den man die gerechtigheid boven alles stelt, in de samenzwering tegen de Z.A. Republiek met zulke schunnige middelen zijn doel, ‘de hand te leggen op het noodige kapitaal’ en tevens in dat deel der wereld alvast de heerschappij van het Engelsch-sprekende ras te verzekeren, te zien nastreven. Wij behoeven slechts den brief te noemen, die uit Johannesburg geschreven heette te zijn en dr. Jameson te hulp riep om de vrouwen en kinderen te beschermen. En dan de verachtelijke persoorlog, jaren lang tegen de Transvaalsche regeering gevoerd!
* * *
Met gemengde gewaarwordingen leest men ook de beschikkingen, waarbij Rhodes een groot deel van zijn reusachtig vermogen aan het onderwijs geeft, onderwijs alweer, dat zijn droom van het groote Engelsch-sprekende rijk van de toekomst moet bevorderen. Het is wel niets nieuws, zooveel millioenen aan het onderwijs te geven. Vele Amerikanen hebben het voor hem, de Schotsche Amerikaan Carnegie heeft het voor Schotland gedaan. Nieuw is het politieke doel, dat dit onderwijs moet dienen, en de schenking wordt er niet edeler door. Maar toch het is geen kleine geest, die dit stelsel heeft uitgedacht en er zijn geld aan schenkt.
Evenwel, deze oorlog, die de republieken Engelsch moet maken, is een oorlog, waarvoor mede Rhodes grootelijks aansprakelijk is; tiennduizenden zij er door tot armoede en ellende gebracht. Maar geen stuk geld heeft Rhodes voor de Boeren, voor hun weduwen en weezen afgezonderd; ja de republieken zijn van de beurzen, die hij ingesteld heeft, uitgesloten. En toch is de rijkdom, waarmede dit onderwijs gesticht wordt, gewonnen uit der Boeren grond. Kimberley met zijn diamanten behoorde den Vrijstaat en is den Vrijstaat ontroofd, de Witwatersrand met zijn goud is Transvaalsch gebied. Daar verkreeg Rhodes zijn millioenen, maar het volk dier republieken gaat leeg uit.
Doch de Boeren, denken wij, begeeren niets te ontvangen van het geld uit die handen.
* * *
Uit Rhodes' nalatenschap maken wij ons met slechts enkele woorden af van wat hij zijn familieleden heeft vermaakt, waarbij aangeteekend dient te worden, dat hij als voorwaarde van het bezit stelt, dat de beërfden een werkzaam leven leiden; - ook van wat hij beschikt heeft omtrent zijn begraafplaats in de Matoppo's, ofschoon het belangrijk voor het karakter van Rhodes is, na te gaan hoe uit de bepalingen dienaangaande blijkt, dat ijdelheid den grooten man niet vreemd was, maar tevens dat hij een open oog had voor den sterkenden invloed van het leven in de natuur: de bewoners van Boelawajo moeten in de gelegenheid worden gesteld, gemakkelijk van Zaterdag tot Maandag ‘de heerlijkheid der Matoppo's’ te zien. Ook vermelden wij slechts kortelijks, dat hij Groote Schuur, zijn prachtige bezitting bij Kaapstad, vermaakt aan het vereenigd Zuid-Afrika tot een verblijf van den eersten minister daarvan, waarbij hij niet verzuimd te bepalen, dat er niet op mag gebouwd worden, tenzij gebouwen van openbaar nut en dan in den stijl van wat er staat.
Maar nu wat hij omtrent het onderwijs beschikt. Hij wil jongelui uit de Engelsche koloniën en uit de Vereenigde Staten naar de Engelsche universiteit trekken; naar de Engelsche en niet naar de Schotsche, want hij acht het stelsel, dat te Oxford en Cambridge heerscht, alleen voor de jongelui geschikt. Op dien leeftijd vindt hij niet goed, dat zij geheel aan zich zelf zijn overgelaten, zooals aan de Schotsche universiteiten (en in Europa); ze moeten, gelijk in Cambridge en Oxford in Colleges samenwonen en daar onder toezicht staan. Van de twee kiest Rhodes nog Oxford uit; daar heeft hij zelf gestudeerd. Zijn eigen College, Oriel, krijgt nog ₤ 100,000 afzonderlijk. Een ding verlangt hij