houden is het dood, zoodra de Boerenkrijg eindigt, die het nu òphoudt.
Uw Maandblad, gewijd aan de studie van het Nationale vraagstuk, in mijn breede opvattingen, kòn een levend, belangwekkend en stuwend blad wezen. Met al Uw talenten en die uwer medewerkers kunt U het nu niet onttrekken aan de eentonigheid van het enkel en alleen op éen bazuintje blazen - èen deuntje met kleine variaties.
Natuurlijk meent U goed te zien, of U zoudt de zaak anders aanpakken. Ik voor mij heb geen verantwoordelijkheid. Ik heb nu herhaaldelijk gewaarschuwd. Dit nationalisme van Uwen Bond blijft aan den buitenkant. Het overgrootste deel van ons volk wordt er niet door aangedaan. Het slaat geen wortel in onzen volksbodem. Het zal niet eenmaal iets bijbrengen om ons, bij gevaar van buiten, te steunen. Want het heeft geen sterkte gegeven. Het zou ons volk heel en al naar den kelder laten gaan, terwijl uw leden naar verslagen luisteren over hetgeen ter verbreiding van onze taal buiten onze grenzen gebeurt, en de sprekers toejuichen. ‘De taal is gansch het volk, zij is de natie zelve’ placht wijlen Prof. de Vries graag aan te halen. Maar als ge dat volk voos en slap laat, slecht gevoed, ongezond, onrein, oneerlijk, overwerkt, waar blijft ge dan met uw taal?
‘De Vlaamsche beweging is eerst letterkundig geweest; toen is ze politiek geworden, nu wordt ze eindelijk sociaal’ heeft Jan Wannyn van Gent heel juist op het Congres opgemerkt.
Hij had 't begrepen.
't Gaat me aan het hart voor al den goeden ijver aan het A.N.V. besteed, dat dit zich maar niet tot dit dieper inzien en opvatten van het nationale vraagstuk wil laten brengen. Maar, ik herhaal, verantwoordelijk ben ik niet.
Er zal anders niet opzitten dan dat men hèt nationale vraagstuk aanpakt buiten U en zonder U, Uw Verbond en Uw Congres.
Met vriendschappelijke salutaties
L. Simons.
Amsterdam, 28 Maart 1902.
Schijnbaar slechts uit de heer Simons zich hier in de onafhankelijke taal van een breed man, die weet. Breed is hij niet en weten doet hij ook niet; zoo is de indruk na opmerkzame lezing.
Het A.N.V. heeft steeds elk middel versmaad tot vooze welvaart; altijd heeft het getracht naar wekking van ernstige overtuiging, in een indrukwekkend groot aantal leden nooit zijn eenig heil gezien. Nationale toosten zijn nooit gehouden van zijnentwege, over Groot-Nederland heeft het zich nimmer druk gemaakt. De heer Simons zij getart zijne onkiesch gestelde aantijging te staven.
Toen het A.N.V. zijn werkkring afbakende, heeft het na rijp beraad vastgesteld welke middelen door allen van Nederlandschen bloede kunnen worden aangewend tot stutting van gemeenschappelijke taal en stam; artikel drie der statuten noemt die middelen. Maar in eene slotbepaling staat het ‘elk ander geoorloofd middel’ toe, bewijs van onbekrompenheid van opvatting bij de voorstellers eerst, bij de goedkeurende leden later.
Het A.N.V. heeft zich dus een bepaald doel voor oogen gesteld. Dat was zijn recht. Ware dat doel gemakkelijk te treffen gebleken, de bestede arbeid thans reeds met welslagen bekroond, dan zou er nu sprake van kunnen zijn aan het A.N.V. een andere richting te geven. Maar zelfs de taak van voorbereiding is nog niet afgeloopen. Want het Verbond beoogt niet uitsluitend Nederland, het beoogt den geheelen Nederlandschen stam! Voor wijziging van werkkring is dan ook de tijd op verre na niet gekomen; geleidelijk zal, als eerst het besef van stameenheid voldoende is gewekt, uitbreiding kunnen worden gegeven aan de vastgestelde middelenreeks.
Wil nu de heer Simons naast het A.N.V. een nieuw verbond voor ‘volksteelt’ stichten, ook hij zal in zijn recht zijn. Waar hij niet vreest dat onze kerkelijke, staatkundige en maatschappelijke partijtwisten zullen worden overgebracht op een verbond als hij zich droomt, ook daar is hij vrij. Maar niet minder vrij is het Verbondsbestuur in zijn op kennis en ervaring steunende overtuiging, dat hij zich in dezen schromelijk vergist, dat waar Nederlandsche geestelijke en stoffelijke belangen in den ruimsten zin worden beoogd, men wel van bonden maar nooit van één bond zal kunnen spreken. En zulke bonden zijn er al en elk daarvan vindt zijn arbeid in grooteren of kleineren kring van gelijkgezinde belanghebbenden. Daaraan is geen gebrek; wel aan hetgeen het A.N.V. wil zijn, dat boven alle partijschap op een eenig algemeen terrein alle Nederlanders tracht te vereenigen, in en buiten ons land.
Van vrees voor godsdienstveeten, voor plukharen en splitsingen had bij goed verstaan geen sprake mogen zijn. Het A.N.V. heeft zijn eigen terrein gekozen, vindt daar meer dan genoeg te doen; het wil wat het wil en niemand heeft, omdat hij iets anders wil, het recht aan het Verbond eigenschappen toe te dichten, die den schijn moeten geven van lafheid en oogendienarij. De heer Simons moge dat niet zóó bedoelen, zijn stuk is van meet af uiting van hoovaardij en eigenwaan ten koste van die goedig geaaide, maar jammer genoeg zwakhoofdige en zwakhartige redactie. Hij bedriegt zich ook hier, omdat hij niet weet en niet weten kan, dat op het door hem gesmaalde arbeidsveld van het A.N.V. wel degelijk bewijzen van moed worden gegeven, en dat ook wie vrede wil altijd strijdvaardig moet zijn.
Stel dan hij zelf bracht een verbond tot stand naar zijn hart. Dan zou het A.N.V. niet zeggen: ‘gij wilt iets anders dan wij, dus wij staan tegenover u’. Dat zou gehandeld zijn, de heer Simons heeft gelijk, als een kitteloorig schutter. Neen, het A.N.V. zou zeggen: ‘gij zoekt een gemeenschappelijk doel, schoon langs anderen weg - waarin kunnen wij u helpen?’ En dan zou werkelijk het A.N.V. met zijn reeds veelzijdige ervaring hem met goeden raad, wellicht ook met goede daad van dienst kunnen zijn.
Dat Neerlandia eentonig is voor wie schakeering voorbijziet, is begrijpelijk. Maar het orgaan van het A.N.V. zal toch wel hetzelfde recht hebben als een fietsblad, en mogen handelen over zijn eigen belangen? Dat die belangen en dus het heele verbond de meeste Nederlanders koud laten, mag niet in het geding worden gebracht, omdat diezelfde meeste Nederlanders in niets belang stellen dan in zich zelf en hun allernaaste kleine kringetje. De Nederlanders hebben geen gemeenschappelijk ideaal, welk ook. Dat gemis juist is aanleiding tot het A.N.V. Eénmaal de zucht gewekt tot samenwerking op onbetwistbaar gemeenschappelijk terrein en de rest volgt van zelf, voor zoo ver het volgen kan; men zal hebben geleerd in wijder sfeer te leven. Over volksteelt zijn voorshands boekerijen vol te schrijven, wie haar bestiering in één hand wil brengen, laat de teugels slippen.
De heer Simons wijst op Vlaanderen waar de strijd van het Verbond ook al maatschappelijk zou zijn geworden. Hoe averechts! Moet de redactie van Neerlandia hem leeren dat die uitroep van Wannijn slechts holle klank is voor ons