Een Hollandsche Boerenschool bij Palanka.
Op den zuidelijken driehoek van Afrika aan de Westkust, ten zuiden door de Cunene van Duitsch Zuid-West-Afrika gescheiden, ligt nog eene uitgestrekte Portugeesche kolonie met de kustplaatsen Loando, Benguella en Mossamedes. Diep in het binnenland hebben zich een aantal Hollandsche Boeren uit de Zuid-Afrikaansche Republiek reeds meer dan twintig jaren geleden neergezet. Zij zijn in noordwestelijke richting doorgetrokken, hebben op hunnen weg met ongeloofelijke bezwaren te kampen gehad, doch eindelijk eene woonstede gevonden in Humpata. Een blik op de kaart doet ons met verwondering opmerken, hoe verre deze nazaten van Hollanders en Zeeuwen, uit het Zuiden komende zijn doorgedrongen.
En ook hier hebben zij hunne nationaliteit behouden; ze zijn zichzelve gebleven.
Nevenstaande illustratie, eene getrouwe reproductie van een ons gezonden photo, geeft ons het beeld van een groep kinderen van die Humpata-Boeren met enkelen hunner ouders en hunnen onderwijzer, den heer P. van der Smit.
Laatstgenoemde was ongeveer anderhalf jaar vóór den oorlog tusschen Engeland en de Republieken uit Nederland naar de Transvaal getrokken, waar hij aan het hoofd eener Boerenschool geplaatst
Kinderen van Humpata-Boeren met enkele hunner ouders en hunnen onderwijzer, den heer P. van der Smit.
werd. Bij 't uitbreken van den krijg bood hij zijne diensten aan de regeering van zijn nieuwe vaderland aan en toog op commando. Bij Waterval, ten noorden van Pretoria, belast met de medebewaking der krijgsgevangenen en ongeneigd om zijn post bij de nadering der Engelschen overhaast te verlaten, viel hij in hunne handen en werd naar Pretoria gevoerd en daar eenigen tijd vastgehouden.
Daarop volgde zijne uitzetting. 't Was nog niet de tijd, waarop de Engelschen oude mannen en jonge knapen, Afrikaanders en uitlanders, gewapenden en ongewapenden overal heen zouden voeren om der wereld te verkondigen, welk een groot aantal gevangenen zij reeds gemaakt hadden. Zij zetten er toen velen het land uit en zoo kwam ook de jeugdige Van der Smit terug, door de autoriteiten uitgewezen.
Zijn hart trok hem nochtans naar de Boeren terug. Natuurlijk waren de Republieken nu voor hem gesloten. Zoo ging hij dan na zorgvuldige voorbereiding den eersten Mei 1901 naar Humpata op reis. Eerst in het begin van Augustus daaraanvolgende kwam hij te Mossamedes aan, daar hij eene maand te Benguella had moeten wachten op reisgelegenheid. Overal op de reis was hem de sympathie voor de strijdende Boeren gebleken.
Den 17den Augustus vertrok hij met een drietal Boeren, die als vrachtrijders te Mossamedes gekomen waren, naar het binnenland. 't Was een recht avontuurlijke tocht, die twaalf dagen duurde, totdat hij in Palanka aankwam. Behalve die plaats worden ook Humpata en Vaalkop als Boerenkolonies genoemd. Men heette hem als onderwijzer hartelijk welkom en nadat hij eerst nog tochtjes had gedaan om met de menschen kennis te maken, heeft hij eindelijk in 't begin van November zijne school te Palanka kunnen openen.
Ongeveer veertig kinderen maken van het onderwijs gebruik, welk getal gemakkelijk tot zeventig kan stijgen.
Het aardige groepje is gefotografeerd in de onmiddellijke nabijheid van het schoolgebouw, dat uit klipsteenen opgetrokken en met gras gedekt, er zeer primitief uitziet.
We wenschen den kloeken, nog jeugdigen onderwijzer van harte voorspoed toe op zijn pogen om der Boerennatie van dienst te zijn. Het verblijdt ons, dat zoo verre in het binnenland onze schoone taal nog wordt gesproken. We zjjn vast overtuigd, dat voor ons Hollandsch volk in Zuid-Afrika nog eene toekomst is weggelegd. Doch het oog moet er op gevestigd blijven. Voor ons volk is Holland straks te klein. De wereld nochtans is groot genoeg, maar laten we vooral onze belangstelling daadwerkelijk toonen voor alles, wat onze stamverwanten in verre landen nog Hollanders kan doen blijven. Laat ons streven daarop gericht zijn. We zijn dat aan ons schoon verleden verplicht. Volk en regeering behooren in dezen samen te werken.
H.J. Emous.