Neerlandia. Jaargang 6
(1902)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIngezonden.Geachte Heer Redakteur!
Van harte hoop ik, dat het opstel van Mevrouw Egb. C. van der Mandele ‘De vrouw en het Nederlandsch’ bij velen dezelfde instemming gevonden heeft of nog vinden zal, die het bij mij verwierf. Niet alle aanmerkingen, die de schrijfster op onze spraakge brek/bruik en maakt, zijn nieuw; maar wel zijn ze alle waard net zo lang herhaald te worden, tot men er eindelik de juistheid eens algemeen van zal blieven in te zien. Ook dat de Nederlandse vrouw het in haar macht heeft onze taal en daarmee ons eigenaardig karakter te handhaven of verloren te doen gaan, is geen spiksplinternieuwe vondst. Ik neem de vrijheid uit mijn drama'tje Loevesteyn aan te halen: ..... Wie maakt van ieder volk
Een heir van helden, prat op eigen kracht
Of bende lafaards zonder zelfgevoel?
Het is de vrouw: de bruid, de ga, de moeder.
..... Wie kent de boom, kent ook
Zijn loten: als de moeder is het kind.
Zijn Neerlands zonen thans verslapt, ontaard,
Op Neerlands vrouwen koom' de schuld!
Dit werd niet voor 1570 geschreven. Maar dat een Nederlandse vrouw nu eens opkomt tegen de stelselmatige verbastering van het Nederlandse volk door een onoordeelkundige opvoeding, dat is een verblijdend verschijnsel. Bij haar argumenten om onze taal te beschermen tegen verwaarlozing, om die taal hoog te houden en zuiver te gebruiken, zou ik nog willen voegen het argument, dat wij ons door het tegendeel zo belachelik maken en wel juist in de ogen van hen, die wij door ons genaäap in het gevlei menen te komen. Enige jaren geleden vertoefde ik in een hotel te Spa. In dat zelfde hotel bevond zich een Nederlandse, aristokratiese famielie. Vader en moeder spraken samen Engels; de kinderen hadden een Duitse juffrouw. Toen nu een Duitser die juffrouw aansprak en vroeg, of deze Nederlandse kinderen nooit Nederlands spraken, kreeg hij ten antwoord: ja, ook wel eens. De aristokratiese ouders hebben helaas niet gehoord hoe ferm ze toen door die Duitser werden uitgelachen. Ook in Frankrijk en in Duitsland komt het binnendringen van vreemde woorden in de taal voor; maar vergelijk nu eens de tegenstand, die dit binnendringen daar (vooral in Duitsland) vindt met de dwaze en karakterloze aanbidding door ons Nederlanders van al wat uit het buitenland komt! Vertel eens aan een Duitser, dat wij het uitstekende woord regenscherm bezitten; maar door onze landgenoten bespot worden, als wij 't wagen dat woord te gebruiken en tracht nu die Duitser eens aan het verstand te brengen, dat ons Nederlands gevoel zich tegen het Nederlandse woord regenschermGa naar voetnoot(1) verzet en met het verminkte Franse woord paraplu genoegen neemt. Tien tegen één dat die Duitser u vraagt.... of als hij daarvoor te beleefd is, zich zelf afvraagt, of op het gebied van de taal dan alle Nederlanders krankzinnig zijn. Wat mevrouw van der Mandele van de invloed der bonnes zegt, is zeer waar en ik vat niet, dat zij hierbij verzuimt er op te wijzen hoe dit vroeg- of liever ontijdig aanleren van vreemde talen nog op andere wijze verbasterend werkt. Een kind, dat in de huiskamer met pa, ma en de bonne een vreemde taal moet spreken, komt onvermijdelik tot het besluit, dat de Nederlandse taal iets minderwaardigs is, een taaltje voor de keuken en wie onze Hagenaars en onze dieplomaten in het buitenland kent, weet, dat deze opvatting in onze aristokrasieGa naar voetnoot(*) lang niet zeldzaam is. Onze koningin doet gelukkig haar best deze onzinnige mening tegen te gaan; maar uitgeroeid is de dwaasheid nog lang niet. Trouwens, zolang onze hogere standen, wanneer ze al eens de goedheid hebben hun eigen taal te spreken, die taal door gemaaktheid en onnatuur menen te kunnen en te moeten vermooien, is 't voor hun kinderen misschien nog beter in de keuken een kernachtig, schoon onbeschaafd Nederlands te leren kennen dan in de salons een verwijfd, karakterloos gemiauw vol vreemde klanken, vreemde woorden en vreemde wendingen. Dat in onze beschaafde kringen de eigen taal in uitspraak en woordgebruik schandelik wordt veronachtzaamd, terwijl er gebloosd wordt over de minste fout tegen de uitspraak of de regels van Frans, Duits of Engels, dit is zeker even ergerlik als wederom belachelik. En ongetwijfeld geven de vrouwen in dit opzicht de toon aan; ongetwijfeld zou het kwaad verminderen als de Nederlandse vrouw een beter voorbeeld wilde geven. Ten slotte aan die Nederlandse vrouwen een verzoek. In onze steden wemelt het van winkels met Franse of Engelse opschriften en van die winkels gaan jaarliks ontelbaar vele rekeningen en omzendbrieven uit in vreemde talen gesteld of met vreemde uitdrukkingen doorspekt. Hoe is dit euvel - dat in het kleine Denemarken op verre na niet zo verbreid is en waarmee wij ons insgelijks de bespotting der vreemdelingen op onze hals halen - in de wereld gekomen? Door de dwaze liefhebberij van onze winkeliers om vreemde woorden te gebruiken? Ten dele ja; maar onze winkeliers denken te veel aan hun belangen, om er niet op uit te zijn slechts die woorden te bezigen, waarvan ze weten, dat hun beste klanten er door worden aangelokt. Dus op onze eerste standen komt al weer de schuld van deze gekheid, waardoor onze straten worden ontsierd en ons hele volk tot een voorwerp van minachting en bespotting gemaakt. En wie winkelen in die standen het meest: de mannen of de vrouwen? Laten de Nederlandse vrouwen zich dus verenigen en verbinden om geen rekeningen meer aan te nemen, die niet in het Nederlands zijn gesteld, om (zooveel mogelijk) de winkels te mijden, die met Franse, Duitse of Engelse opschriften zijn ontsierd en de winkeliers zullen ongetwijfeld eieren voor hun geld kiezen: de taylor zal weer kleermaker worden, de coiffeur weer kapper, de pâtissier weer suikerbakker. Mevrouw van der Mandele heeft wel gelijk. Als iedere vrouw zich nu eens voornam om te doen wat zij kan voor onze taal, om die te veredelen en te verbreiden voor zover zij daartoe in staat is, dan waren we al een heel eind verder. De sosialisten beweren, dat het geld voor onze landsverdediging bestemd weggeworpen is en beter besteed zou kunnen worden. Ik ben niet blind voor de betrekkelike juistheid van die bewering; maar zou wensen, dat zij er bijvoegden: we zullen ons zelfstandig karakter door andere middelen voor verbastering en ondergang weten te behoeden. Hoogachtend: Marcellus Emants. Wegens plaatsgebrek moeten de lijst der Nieuwe Leden en eenige andere stukken blijven liggen. Red. |
|