wereld verbazen - dan zullen de Engelschen, al hebben zij het land, het volk nog niet gewonnen hebben. Maar dan zal de strijd voor het Hollandsch, het Afrikaansch, voor eigen taal en karakter zwaar wezen. Want Engeland zal er alles op zetten om Zuid-Afrika in de toekomst bewoond te krijgen door een Engelsch sprekend en Engelsch geaard ras.
* * *
En zij hebben het einde van den oorlog niet afgewacht om met het werk van het verengelschen van de republieken te beginnen. Dat zij het thans levende volwassen geslacht ooit tot tevreden onderdanen van het Britsche Rijk zullen kunnen maken, gelooven zij niet, maar het toekomstige geslacht, de kinderen, die hopen zij met vrucht te bewerken. Het onderwijs is dus het machtige middel, waarmede de verengelsching van de republieken beproefd wordt.
En nu moeten wij al dadelijk toegeven, dat het Engelsche onderwijs, welke gebreken het hebben moge, blijkbaar er goed op ingericht is om het jonge geslacht van liefde tot het Britsche Rijk en voor al wat Engelsch is te vervullen. Het Engelsche onderwijs moge eenzijdige en gebrekkige kennis aanbrengen - geen kleine nadeelen voorwaar - maar het kweekt vurige patriotten, en helaas! het ras der jingo's of imperialisten bovendien. Zie maar de Kaap. Hoe diep had de Engelsche beschaving wortel geschoten in de Afrikaanders der Kaapkolonie. Zonder dezen oorlog, en een geslacht later zou zich meer Engelsch dan Afrikaander voelen.
* * *
Aanleiding tot behandeling van dit onderwerp heeft een zeer belangrijke brief van den bizonderen correspondent van de Times te Pretoria geleverd. Wat die schrijver, blijkbaar van officieele zijde ingelicht, als hij niet zelf een Engelsch ambtenaar is, vertelt over hetgeen de Engelschen nu reeds voor het onderwijs in Transvaal en Vrijstaat hebben gedaan en wat zij verder doen zullen, verdient de aandacht van allen wie de belangen van onzen stam in Zuid-Afrika ter harte gaan.
Wij geven dus hier een overzicht van dien brief, geschreven uit Pretoria den 29en November 1901 en opgenomen in de Times van 27 December, en voegen er hier en daar onze opmerkingen bij.
De schrijver, Engelschman ook in zijn zelfvertrouwen, gelooft dat het Engeland gelukken zal, na den oorlog de Boeren tevreden te stellen, mits zij maar buiten den slechten invloed van den Afrikaander Bond worden gehouden; en voor de toekomst gelooft hij, dat zij betere Britsche onderdanen zullen worden dan de Afrikaanders ooit geweest zijn. In deze zonderlinge beweringen gaan wij ons maar niet verdiepen. Intusschen, eerst het komende geslacht kan opgevoed worden tot aanhankelijkheid aan het Britsche Rijk, zegt de schrijver, en dat moet het eerste doel zijn van alle onderwijs in de republieken.
Van het onderwijs, dat de regeering den Z.-A. Republiek gegeven heeft, durft de schrijver, ook na lezing van het geschrift dat met de Parijsche tentoonstelling aangaande dat onderwijs is verschenen, zeggen, dat het geen ernstige poging is om in de behoefte aan onderwijs te voorzien, met name op de hoeven. Om nu in de beide republieken met dat voormalige onvolledige onderwijs te breken, is één vast stelsel voor Transvaal en Vrijstaat beide aangenomen, en de Engelsche regeering heeft een uitmuntende keuze gedaan met de uitvoering daarvan toe te vertrouwen aan E.B. Sargant, als directeur van onderwijs.
Wat Sargant in de laatste helft van 1900 gedaan heeft, is betrekkelijk al veel. In den Vrijstaat werd een aanzienlijk aantal scholen geopend, maar doordat de Boeren weer verschenen in streken die men voor goed van hen gezuiverd achtte zijn er vele weer gesloten moeten worden. In Transvaal is er weinig gedaan vóor het jaar 1901. Daar hebben een aantal particuliere scholen, waar aan Hollandsche kinderen in het Hollandsch les werd gegeven, hun best gedaan om open te blijven, terende gedeeltelijk op het schoolgeld en gedeeltelijk op het geld van een commissie in Nederland.
Toen Sargant zich goed op de hoogte van zijn taak gesteld had, begon hij het werk in de concentratiekampen. Iets dergelijks was al begonnen in het gevangen kamp te Groenepunt voor de jonge gevangenen. Volgens de statistieken van de Transvaalsche regeering werd er bij het uitbreken van den oorlog onderwijs gegeven aan 14,700 kinderen; in October 1901 waren er in de concentratiekampen bijna evenveel kinderen op de lijst (niet leerlingen, gelijk men zien zal) en op het eind van November verwachtte men, dat de vijftienduizend bereikt zouden zijn. (Rekent de schrijver wel met de kleine drieduizend kinderen die er in October, en het bijna even groote aantal dat in November in de kampen bezweken is?)
In den Vrijstaat wordt in de regeeringsscholen aan ongeveer 8000 kinderen les gegeven. (Niet in de Vrijstaatsche concentratiekampen?) Het is waar, zegt de schrijver, dat de kinderen in de kampen gemakkelijker te bereiken zijn dan in gewone tijden, als zij verspreid over de hoeven wonen. Maar er is geen leerplicht in de kampen, en het getal ingeschreven leerlingen is weinig boven de 50 pct. van de kinderen tusschen de zes en veertien.
Er zijn in Transvaal 16 kampscholen, met in October 1901 14.081 kinderen van schoolleeftijd. Van deze waren er 7166 ingeschreven, en het gemiddelde aantal dat op school kwam was 70.4 pct. (30 pct. waarschijnlijk ziek).
Ook buiten de kampen zijn scholen geopend. Te Pretoria zijn 5 kostelooze scholen met 853 en 2 scholen tegen betaling met 326 leerlingen, alle van de regeering uitgaande; op den Rand 15 kostelooze met 2436 kinderen. Verder zijn er zulke scholen te Nigel, Barberton, Vrijheid, Wakkerstroom, Middelburg en Potchefstroom. Te Potchefstroom zijn er zelfs twee, en daar en te Middelburg ook nog scholen met schoolgeld, met 272 leerlingen. Het schoolbezoek in Transvaal is ruim 75 pct.
Er was bij dat al gebrek aan onderwijzers, zoodat er gebruikt zijn die geen Engelsch kennen. Er zijn daarom honderd ervaren onderwijzers uit Engeland opgeroepen van wie er 25 spoedig verwacht worden (dat zijn zeker die waarvan wij het vertrek gemeld vonden). De bedoeling is echter niet de onderwijzers die er zijn te ontslaan. Wie geen Engelsch genoeg kent, kunnen dat in vrijen tijd aanleeren. De keuze van Engelsche onderwijzers moet met zorg geschieden; die van het platteland zijn beter dan die uit de steden. En zij mogen bedenken, dat zij minstens evenveel als de staatslieden kunnen doen om blijvenden vrede in Zuid-Afrika te vestigen (nl. door het toekomende geslacht Engelsch te maken).
* * *
Na den oorlog zal het onderwijs ingericht worden als volgt. In elk dorp een school, en waarschijnlijk ook er buiten, waar er 20 leerlingen zijn. Hieraan worden omgaande onderwijzers en onderwijzeressen verbonden, die de hoeven in de buurt eens per week bezoeken; op die hoeven worden dan kinderen uit den omtrek verzameld. Buiten de lesuren zou een Boerenmeisje, aan een school daarin geoefend, met het toezicht over het leeren van de kinderen worden belast.
De twee republieken werden voor het onderwijs verdeeld in provinciën, en in de voornaamste plaats van elke provincie wordt een provinciale school gevestigd. Hier wordt middelbaar onderwijs gegeven en kan men tot onderwijzer worden opgeleid. Het hoofd van deze school is tevens inspecteur van de scholen in zijn provincie. Het salaris voor zoo een provinciaal schoolhoofd en inspecteur is gesteld op f6000, een huis en f3000 voor een assistent, die hem vervangt als hij op inspectie is. Die assistent zou ook wel de vrouw van het hoofd kunnen wezen. Tegen deze bezoldiging hoopt Sargant voor de betrekking iemand met een academische opleiding en oud leerlingen van een Public School (Eton, Harrow e.d.) te krijgen.
In den Vrijstaat zullen er aanvankelijk acht, in Transvaal