Neerlandia. Jaargang 5
(1901)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |||||||||
Zij worden vriendelijk verzocht de noodige maatregelen te nemen opdat het kwijtschrift, ook in hunne afwezigheid, kunne betaald worden.
Voor alles wat den besteldienst van Neêrlandia bij postabonnement aangaat, zooals klachten, adresveranderingen, wende men zich uitsluitend tot postkantoor of brievendrager. Zelfde verzoek wat den Vlaamschen Strijd betreft.
Door den penningmeester van de Zuid-Nederlandsche groep, den heer Eg. De Backer, zullen de bijdragen voor 1902, voor de beschermende leden en voor de leden die meer dan de minimumbijdrage betalen, in de eerste dagen van Januari geïnd worden. Wij bevelen het kwijtschrift dat hun zal aangeboden worden aan voor een gunstig onthaal.
Op 3 November werd Prins Albrecht een zoon geboren. Van al de burgemeesters onzer Vlaamsche steden, was het alleen Antwerpen's burgervader Jan van Rijswijck, die onzen toekomstigen kroonprins zijn welkomsgroet in het leven, in eigen tale toezond. Het telegram van bedanking, dat Prins Albrecht hem daarop sturen liet, was eveneens in het Nederlandsch. Nog nooit, ten andere, heeft Prins Albrecht de Vlamingen in hunne taal anders dan uiterst hoffelijk behandeld; zijn zoon zal ook eenmaal, daarvan zijn wij overtuigd, onze beide landstalen evengoed kennen en aan beiden dezelfde waardeering schenken, in plaats van alleen de ware vorst te zijn van de kleinste helft zijner onderdanen.
Wij waren zoo verheugd, verleden maand, in Neerlandia te kunnen melden, dat al de moeilijkheden voor het vieren der Guldensporenfeesten in 1902 opgelost schenen. Helaas! onze vreugde was te voorbarig. Hier te vertellen, wat er al rondom die zaak gekonkeld wordt, zou onmogeijk wezen, De burgemeester van Kortrijk heeft thans beloofd, dat het Schepencollege binnen een achttal dagen eene beslissende houding zou aannemen. Gansch Vlaanderen wacht dan ook angstig op het besluit, waarvan zooveel zal afhangen voor de eenheid in onze strijdende rangen.Ga naar voetnoot(*)
Antwerpen brengt ons deze maand het meest nieuws aan op het gebied der Vlaamsche kunst. Jan Dilis, thans verbonden aan den Koninklijken Vlaamschen schouwburg aldaar, vierde op Donderdag, 7 November, zijn 25jarig jubileum als acteur. Dat hij voor die gelegenheid de rol van Hamlet heeft gekozen, bewijst dat hij voor de moeilijkste rollen niet terugdeinst, en geeft tevens een goed getuigenis van zijnen kunstsmaak. Op 13 November werd daar, in de maatschappij van Dierkunde, het oratorium ‘Lucifer’ op prachtige wijze uitgevoerd, met begeleiding van het nieuw groot orgel, met verdubbeld orkest, vierhonderd uitvoerders, solisten als Mevrouwen Arens en Arnouts, de heeren Fontaine, de Busscher en Tokkie, aangevoerd door Edward Keurvels, wiens aanbiddende liefde voor Peter Benoit aanstekelijk heeft gewerkt op het Bestuur en de duizenden leden der maatschappij van Dierkunde. Op Zaterdag, 30 November, kwam ‘de Bruid der Zee’ het nieuwe werk van Jan Blokx en Nestor de Tiere in den Antwerpschen lyrischen schouwburg vóor het voetlicht. Reeds vóor de vertooning waren bijna al de plaatsen van den schouwburg besproken; ja, reeds voor de tweede en derde vertooning waren vele plaatsen genomen. Het stuk is een ware triomf geweest. Het lijdt geen twijfel of het zal, evenals ‘Herbergprinses’, ook in de andere steden het publiek in verrukking brengen. Eerbied en bewondering dwingt ons de taaie wilskracht af der mannen, die den lyrischen schouwburg hebben gemaakt tot den warmen haard, waar rond zich de jonge Vlaamsche componisten scharen, waaraan zij den moed en de kracht ontleenen tot altijd nieuwe scheppingen, getuigen van de vruchtbaarheid en de hooge waarde der Vlaamsche muziekkunst. En het is betreurenswaardig te zien, hoe die mannen steun moeten ontberen van vele Vlamingen zelf, die tegenover den lyrischen schouwburg hunnen plicht niet doen, hoe zij reeds jaren lang vergeefs strijden tot het bekomen van een eigen lokaal, waar zondagvertooningen mogelijk zijn, die den geldelijken kant der zaak, o! zooveel zouden verlichten en het bestaan van den lyrischen schouwburg voor goed zouden bevestigen. Eindelijk is het nu zeker, dat die Schouwburg er komen zal. Het Antwerpsch Schepencollege heeft reeds een eerste crediet van 500.000 fr. er voor aangevraagd.
* * *
Niet alleen op kunstgebied, maar ook op wetenschappelijk gebied gaf Vlaanderen de laatste maand teeken van leven. De leergangen van het Hooger Onderwijs voor het Volk werden hervat. Nu tien jaren geleden werd dit onderwijs te Gent ingericht op het initiatief van Prof. Mac. Leod, natuurlijk in het Nederlandsch. Die leergangen mochten zich in eenen onafgebroken bloei verheugen; Brussel en Luik volgden weldra het voorbeeld van Gent, doch daar werden de lessen in het Fransch gegeven. Ook de Leuvensche Hoogeschool richtte het hooger onderwijs voor het volk in, zelfs te Antwerpen, waar zij er zich echter toe bepaalde, voordrachten te geven, elk niet meer dan ééne les innemende. Thans worden ook Vlaamsche leerlangen gegeven te Brussel, te Antwerpen en in andere steden zoo als Doornik (eene Waalsche stad nochtans) en Oostende. Ziehier de reeksen lessen, welke dit jaar, in het Nederlandsch, in die verschillende steden gegeven worden:
Dit kort overzicht spreekt overtuigend voor de belangrijkheid der instelling van het Hooger Onderwijs voor het Volk, welke ook aan de Vlaamsche beweging den onwaardeerbaren dienst bewijst, praktisch het bruikbare onzer taal te bewijzen als voertaal van de wetenschap. Waar zij klinkt uit den mond van geleerden, wordt zij verheven in de achting der menigte. Dit gebeurde deze maand ook te Brussel, toen de Heer Hoogleeraar Prof. Blok, uit Leiden, in de ‘Christelijke Jongelingschap’ sprak over de verhouding tusschen Noord- en Zuid-Nederland. Wanneer een uitstekend Noord-Nederlander bij ons op boeiend en onpartijdige wijze komt handelen over dat onderwerp, moet hij in tal zijner toehoorders een heir van gansch nieuwe denkbeelden wekken, op weinige uitzonderingen nooit door onze pers of onze kamerleden of onze toonaangevende mannen uitgedrukt. Die nieuwe denkbeelden kunnen slechts de toenadering van alle Nederlandschsprekenden bevorderen. Dit was dan ook hier het geval. Het zou voor ons goed zijn dikwijls zulke degelijke Nederlandsche redenaars ten onzent te hooren.
Een minder bevredigenden indruk maakte op ons de zitting onzer Kamer van Volksvertegenwoordigers op 26 November laatstleden. De Heer Vandevelde, leider der socialisten wou eene ondervraging in de Belgische kamer doen, over het lot der Zuid-Afrikaansche vrouwen en kinderen in de concentratiekampen. De minister van buitenlandsche zaken, de heer de Favereau, verklaarde op voorhand, dat hij niet antwoorden zou en de heer Bauduin, burgemeester van Thienen, vond de interpellatie Vandevelde minder dringend dan die over het vraagstuk der suiker. Het gansche land heeft deze woorden met verontwaardiging vernomen. De voorrang werd toch bij zitten en staan toegekend aan de de ondervraging Vandevelde, zoodat het Goddank slechts eene zeer kleine minderheid onzer kamerleden is, die niet meegaat met het volk in zijn warm gevoel voor het lijden onzer Afrikaansche broeders. Het volk uit die sympathie nog telkens als het er gelegenheid toe heeft, bijv. bij de voordrachten welke de heeren Louw en Plokhooy nog altijd geven in tal van steden. Zij spraken | |||||||||
[pagina 145]
| |||||||||
deze maand onder andere weer in Brussel, in het Théatre des Variétés en in Oostende, in den Tak van het Alg. Ned. Verbond, aldaar. Telkens bracht de omhaling een goede som op ten voordeele onzer Broeders in het Zuiden. In dezelfde Kamerzitting van 26 November, waarvan hierboven sprake is, werd het wetsontwerp in aanmerking genomen, door den heer Coremans en vrienden neergelegd om de wet van 1883 meer of min te doen toepassen in het vrije middelbaar onderwijs. Doch de minister en de heer Woeste hebben onmiddellijk verzet aangeteekend tegen deze taalwet, zoodat de Vlamingen weer hard en lang zullen moeten werken vooraleer ze te bekomen. Maar verkrijgen zullen wij ze toch!
Bitter is het te moeten bespeuren hoe telkens nog het taalrecht der Vlamingen door het landsbestuur met de voeten wordt getreden. Soms worden aan de vakvereenigingen door het ministerie van arbeid zekere inlichtingen gevraagd - maar als altijd in het Fransch. Willen de Vlamingen met zich den spot niet laten drijven, dan mogen zij zich niet gewaardigen op die Fransche brieven te antwoorden, Zoo zouden de Fransche bureelratten van het ministerie van arbeid zich algauw verplicht zien de taal te gebruiken van de Vlamingen, al deden zij het voorloopig anders niet dan wanneer zij die Vlamingen eenen dienst te vragen hebben. |
|