vrij te maken, eenvoudig omdat er geen slaven waren in Transvaal. Maar nooit is de Engelsche vijand zijn stelsel ontrouw geworden. Een oogenblik moge hij gezwegen hebben, als de onschuld der Afrikaners wederom aan het licht was gekomen; al heel spoedig klonk zijn geroep om recht voor de inboorlingen weder luider en aanhoudender, en verflauwde de herinnering aan de bewijzen, die tegen dezelfde aanklacht waren uitgebracht. Dit is de lastertaktiek der Engelschen, het gevaarlijkste wapen, dat ooit tegen de Boeren is gevoerd.
Zelfs deze verdelgings-oorlog heeft den Britschen Jingolaster niet doen zwijgen. Nog kort geleden verscheen in de Londensche ‘Times’ een artikel, zoo laag en zoo schandelijk, dat het verwondering moet baren, dat niet de verdedigers van recht en gerechtigheid in Engeland deze aanklachten een schande hebben geheeten die niet de Boeren, maar wel hun lasteraarster treft. President Kruger werd beschuldigd van daden zoo gruwelijk wreed, dat zelfs de vijanden van zijn land ze niet zouden mogen gelooven. De nagedachtenis van Generaal Joubert werd bezoedeld door een aanklacht van onmenschelijkheid, die te schandelijk laag is om zelfs door zijn bitterste tegenstanders, ook maar een oogenblik, als waarheid te worden aangenomen. Het artikel is van de hand van iemand die zich Mrs. Heckford teekent en voorgeeft te hebben gewoond in het Zoutpansbergdistrict.
Ook deze dame blijft het Engelsche Jingo-stelsel aankleven.
Boudweg beweert zij dat elke blanke persoon het recht heeft een kaffer, zonder pas trekkende, in hechtenis te nemen en te geeselen, en indien zoodanige kaffer wel een pas heeft, die pas te verscheuren.
En zulke beweringen gaan in Engeland zonder tegenspraak voorbij; terwijl het toch gemakkelijk ware geweest de algemeene Transvaalsche paswet op te slaan en daar te vinden dat art. 6 van wet 22, van 1895, duidelijk bepaalt, dat een blank persoon wel een kaffer zonder pas reizende, mag in hechtenis nemen; doch tergelijkertijd vaststelt, dat de overtreder-inboorling moet gebracht worden ‘naar den naasten ambtenaar.’ Art. 12 van dezelfde wet dreigt verder elk persoon, die onwettig aan een naturel diens pas ontvreemdt, met een boete van ten hoogste £ 50.
Aan de groote Britsche bevolking in de Transvaal, durft Mrs. H. het danken, dat de hutbelasting in later jaren minder streng geïnd is. Iemand, die in het Zoutpansbergdistrict gewoond heeft, diende te weten dat deze goedertierenheid der Transvaalsche Regeering alleen is toe te schrijven aan haar christelijke gezindheid. In 1896 toch vaardigde de Superintendent van Naturellen, toen nog generaal Joubert, na overleg met de Regeering, bevelen uit aan de Commissarissen en Onder-Commissarissen van Naturellen, waarbij dezen werd opgedragen de meest mogelijke toegevendheid te bezigen bij het i men der hutbelastingen, en waar de onmogelijkheid van het opbrengen dezer belastingen door de kaffers, verarmd tengevolge der runderpest en langdurige droogte, bleek, daar uitstel te verleenen.
Op gezag van R.T.N. James, beschuldigt de schrijfster van het artikel er Abel Erasmus van, vroeger de gewoonte te hebben gehad, kaffers op te sluiten, die hun vee niet wilden afstaan tegen een prijs, ver onder de waarde, ter voldoening hunner achterstallige belastingen. In de streek waarover Abel Erasmus gezag als Naturellen Commissaris zich uitstrekte, was geen gelegenheid kaffers op te sluiten zooals Mrs. H. bedoelt; terwijl de heer James reeds lang het Lijdenburg district metterwoon verlaten had toen Abel Erasmus tot Naturellen Commissaris werd aangesteld. Van persoonlijke ondervinding kan deze heer dus evenmin spreken als de schrijfster van het artikel zelf.
Dan verhaalt Mrs. H. hoe gedurende de Majajee-expeditie de kralen van kaffers op haar plaats verbrand werden, niettegenstaande deze inboorlingen vreedzaam voor haar werkten.
Deze Engelsche dame heeft evenwel een zeer vreemde opvatting van vreedzaamheid, want onmiddellijk achter dit woord laat zij een beteekenisvolle zinsnede volgen, waaruit blijkt, dat deze vreedzame kaffers gewapend waren. En in het verdere deel van haar verhaal toont zij aan, dat deze wapenen geen assegaaien, doch geweren waren.
De gezindheid van de schrijfster zelve, blijkt duidelijk hieruit, dat zij, door voor te geven dat de mielievoorraden dezer kaffers haar eigendom waren, ze van vernieling door de kommando's behoedde.
Generaal Jouberts nagedachtenis bekladt de schrijfster door te vertellen, dat in zijn tegenwoordigheid, bij een der kafferoorlogen, een zwarte vrouw, die op het punt stond van te bevallen, werd afgeranseld, toen zij wilde wegloopen. President Kruger klaagt zij aan van kafferkinderen in brandende kralen te hebben laten werpen, omdat die kinderen de Boeren in hun bewegingen belemmerden. President Kruger beschuldigt zij van te hebben toegelaten, dat een kaffervrouw in koelen bloede werd vermoord. Gedurende welke oorlogen dit alles gebeurd is, verzwijgt de schrijfster echter wijselijk.
Ook de oude aantijging herhaalt zij, dat de Boeren slaven maken, en ten slotte vertelt zij het geval van een kaffer uit het Waterberg-district, die zwaarder gestraft werd, alleen omdat zij in zijn voordeel was opgetreden. Ze roept schande over het slaan van dezen kaffer; terwijl ze toch zeker behoorde te weten, dat Lord Milner bij kennisgeving van 14 April l.l. het straffen van kaffers met den kats, onder de Boeren Regeering in zwang, heeft gehandhaafd. Zoo ook behoorde Mrs. H. bekend te zijn met art. 19 der Londensche Conventie van 1884, waarbij uitdrukkelijk bepaald is, dat alle gerechtshoven in Transvaal voor den inboorling openstaan, dus ook tot het verkrijgen van rechts-herstel.
Niet om in Nêerlandia deze aanklachten uitvoerig te wêerleggen, is dit artikel geschreven; (dit zal, hoop ik, ter bevoegder plaatse uitvoeriger kunnen geschieden) doch alleen om te toonen, dat de voortdurende herhaling van den reeds lang weerlegden laster in Engeland blijft aanhouden. Wat heden niet geloofd wordt, schijnt morgen mogelijk, en overmorgen waar. Tegen dit laster-stelsel den even onafgebroken strijd te voeren, is de dure plicht van elkeen die met feiten en toestanden op de hoogte is. Dààr ligt de taak van de oprechte Boerenvrienden in Europa; waar zij die taak wèlbegrepen en wèlvolbracht hebben, daar hebben zij den zedelijken strijd gestreden, dien de Boeren hebben moeten laten rusten, omdat gewapend verzet tegen den roof hunner onafhankelijkheid hun ten plicht werd.
Frederik Rompel.