Allerlei.
Voor dertig centiem Nederlandsch.
Te Parijs, Gare du Nord. De trein voor Holland staat voor.
Daar komt een vroolijk en monter oud heertje op ons af! Hij ziet er sjoveltjes uit, doch een sterk glimmende hooge hoed tracht aan het ensemble zoo veel mogelijk luister bij te zetten.
‘Demandez la nouvelle méthode pour apprendre le hollandais! Trente centimes, messieurs!’
Ik waagde er drie koperstukken aan en kocht van het vroolijke sjovele oude heertje een zijner handleidingen ter bestudeering van de Hollandsche taal.
‘C'est très pratique, monsieur!’ voegde hij mij nog toe en trachtte verder op het perron zijn zaakje voort te zetten.
Werkelijk, een zeer voorbarige gedachte overviel mij op dit oogenblik! Ik zag reeds in het oude heertje van daar straks een gedelegeerde van het roemrijke Nederlandsche Taalverbond* een koenen strijder voor de propaganda van onze schoone moedertaal! Waar toch beter veld van actie te vinden dan op de perrons van de groote stations der wereldsteden bij het vertrek der expresstreinen, die over eenige uren den Moerdijk zullen hebben bereikt?
Men moet zich nooit overhaast illusiën maken. Weer opnieuw zag ik dit, toen ik thuis gekomen mijn handleiding ter bestudeering van het Hollandsch even inkeek. Groote goden! welk een wartaal! Doch een amusante zijde is aan dit taalwerk niet te ontkennen en sommige gedeelten zijn van dezen kant bezien zelfs zoo fraai, dat het een misdaad zou zijn voor het werk van den anonymen schrijver niet eenige bescheiden reclame te maken.
De ‘Nouvelle Méthode’ stelt zich ten doel den Franschman in korten tijd op de hoogte te brengen van de uitdrukkingen, die zoo dagelijks in het gewone leven het meest voorkomen.
En daar de Franschman altijd beleefd is, begint men hem op pagina 1 de Hollandsche groetenissen te leeren. ‘Goeden dag, mijnheer,’ enz. enz.
Daarna gaat de leerling met zijn reispakken naar de statie en, daar hij te laat is, zegt hij tot den koetsier: ‘Loopt, want ik geloof dat er mij niet veel tijd over blijft om mijn reiskaart te nemen.’
Enfin, de reis loopt zonder ongelukken af en aan het vreemde station gekomen, roept de reiziger een factor (besteller) om zijn reispakken te dragen. Verder leest men er, wat men in een goedwinkel (confectiemagazijn) en in een Nieufügheidswinkel heeft te zeggen en hoe men bij den Wijnverkooper (in een koffiehuis) den kellner knecht of dienstknecht moet noemen. Nadat de reiziger nog een eetplaats (restaurant) heeft bezocht, begint hij waarschijnlijk tengevolge van het vele goede, dat hij genoten heeft, teeder van gemoed te worden. Thans toch komt men tot het schoonste hoofdstuk der ‘Nouvelle Méthode’ en wel dat wat getiteld is: Een jufvrouw.
Aan oningewijden, die nieuwsgierig mochten zijn wat er met deze ‘jufvrouw’ (hm! hm!) gebeuren moet, zij de tweede acte van Faust in herinnering gebracht:
Me permettrez-vous, ma belle demoiselle,
Qu'on vous offre le bras pour faire le chemin?
Enfin, zoo zegt men het in het Fransch, doch hoe men in het Hollandsch zoo'n ‘jufvrouw’ aanpakken moet, leert de ‘Nouvelle Méthode’.
De reiziger nu komt de ‘jufvrouw’ tegen en zegt:
- Hoeveel! Wie kan doch zulke minzame jufvrouw alleen zien wandelen?
De ‘jufvrouw’ is waarschijnlijk minder wreed van hart dan