Oost-en-West
Een woord over den gemoedstoestand van het Javaansche kind in gewone omstandigheden.
Het ligt niet in mijn bedoeling mijn stem mede uit te brengen in de discussie's en beschouwingen over de bezwaren tegen het toelaten van Javaansche kinderen tot Europeesche scholen, en stel daarom dit schrijven onafhankelijk van dergelijke artikelen die van bevoegde zijde uitgaan. Ik wensch hiermede alleen in het licht te stellen, hoe in gewone omstandigheden de gemoedstoestand is van het Javaansche kind, dat te midden van zijn blanke makkers op school zit, en welken invloed het onderwijs op zijn karakter uitoefent.
Om de strekking van dit opstel nader ean te duiden, begin ik met aan te halen het algemeen bekende feit, dat het den Europeaan op visites bij vele Javaansche hoofden opvalt, hoe van den kant van gastheer en gastvrouw tamelijk weinig gesproken wordt, en, ondanks zijn streven, om beiden aan het woord te brengen, zijn verwachtingen meer dan eens op teleurstelling uitloopen.
Een levendige conversatie is over het algemeen van den Inlander weinig te verwachten, tenzij in intieme kringen, en dan vooral, waar het er op aan komt, zaken te behandelen of humoristische uitvallen te doen.
Dit verschijnsel van weinig spraakzaamheid openbaart zich ook bij het Javaansche kind, zoowel tegenover meerderen en ouderen als op de Europeesche school, en menig onderwijzer, onbekend met het ware, innerlijke wezen van het kind, zal lichtelijk in de meening verkeeren, dat hij te doen heeft met een kind, wiens gemoed beklemd is als gevolg van een voortdurend doorgestane vrees, hem door het bijzijn van blanken aangejaagd. Maar wie naar den schijn oordeelt, kan de plank misslaan en zulks zal inderdaad het geval zijn met onderwijzers, die nog te weinig ervaring hebben ten opzichte van gemoedstoestanden bij Inlanders. Want hoe de meeste Inlandsche leerlingen innerlijk opgeruimd zijn gedurende de lessen, kan ik mij, ook wat mijn persoon betreft, nog levendig en klaar uit mijn schooltijd herinneren. Op de Europeesche school zijn voor den Inlandschen scholier juist redenen te vinden om zich vroolijk en opgewekt te gevoelen, meer nog dan op een Inlandsche school. Welke die redenen zijn? Een zeker gevoel van voorrecht om het Nederlandsch te leeren, de taal, die den Inlander zoo schoon en krachtig in de ooren klinkt; een zeker gevoel van voorrecht om met Hollandsche kinderen te mogen wedijveren en,... voornamelijk moet het zijn de goede methode, door den bekwamen onderwijzer gevolgd, die leerlust en vuur opwekt bij het neerslachtigste kind zelfs. Hij zal iedere handeling, die bij het teerhartige kind, hetzij Javaan of Hollander, angst te weeg brengt, weten te vermijden. Want vrees heeft voor het leerende kind de nadeeligste gevolgen, en moet per se vermeden worden door aangenaam en duidelijk onderwijs. Dit laatste moet leiden tot belangstelling en willen, tot orde en tucht tevens. En het Javaansche kind nu, dat schijnbaar in zich zelf gekeerd is door vrees, zooals wellicht de onderwijzer zal meenen, is in waarheid vol moed en levenslust Maar dat zal het in de eerste tijden echter zoo gauw niet laten blijken als de meeste zijner blanke collega's, eerstens,
omdat het nog te veel de gevolgen ondervindt van de huiselijke opvoeding tweedens, omdat het nog te weinig van de taal kent voor de uiting zijner gedachten. De Javaansche jongen bij grooten en aanzienlijken over het algemeen te veel gedrukt onder de wetten der tåtå-kråmå. en gewoon daardoor in bedwang gehouden te worden, zal in de eerste dagen van zijn schoolbezoek zich onthouden van veel antwoorden op de vragen van zijn leermeester, omdat hij niet het onderwerp van berisping en spot wil worden. Mag hij het een of ander kennen, dat zijn Hollandsche schoolgenoot niet kent, voorzeker hij zal er grootsch op zijn, en in het tegengestelde geval zal hij den moed niet laten zinken, omdat hij van te voren weet, dat zulks ten aanzien van het Nederlandsch een natuurlijk feit is, te meer, daar hij daarbij de meening is toegedaan, dat het Hollandsche kind van nature verstandelijk beter begaafd is en meer moet weten dan hij. Toch moet menig Javaantje er zich dikwijls over verwonderen, dat velen zijner blanke makkers in vele opzichten en zelfs in het Nederlandsch bij hem ten achter staan; dikwijls hebben onderwijzers het daarover hun tevredenheid betuigd. En dit zegt veel voor hem. Hij wordt daardoor aangemoedigd, en zoodra hij de eerste begrippen der Nederlandsche taal machtig is, zal hij daarop met meer ijver voortbouwen om niet onder te doen voor sinjo Klaas of Hendrik.
Ingrijpend werkt de invloed van het Eurpeesch onderwijs op het karakter van den Javaan, en brengt een heele revolutie in hem te weeg. Hij is het afgetrokken wezentje niet meer. Spraakzaamheid en leeslust zijn bij hem waar te nemen. En waar het Nederlandsch onderwijs bij het aanzienlijke element der bevolking meer doorgedrongen is, neemt de omgang der familieleden onderling een meer losser karakter aan, en vrouwen voegen zich bij het gezelschap om zich in het discours te mengen.
Mag nu eventueel de vraag rijzen, of het opwekken van mededeelzaamheid bij den Javaan zijn nuttige zijde heeft, dan kan daarop bevestigend geantwoord worden; want de ondervinding leert, dat stilzwijgendheid in den gewonen omgang (d.w.z. niet