Neerlandia. Jaargang 5
(1901)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbesprekingR.P.J. Tutein Nolthenius: Nieuwe Wereld. Indrukken en annteekeningen tijdens een reis door de Ver. Staten van Noord-Amerika, H.D. Tjeenk Willink & Zoon. Haarlem 1900, 470 bladz. Prijs f3,90.Hier is aan het woord een Nederlandsch ingenieur, oordeelkundig bewonderaar van 't Amerikaansche leven, een die zijn volk liefheeft en het daarom zijn feilen toont. Hij legt den vinger op een onzer woorden: Schoolschheid. Dat herinnert het woord van vechtgeneraal Smit over de Hollanders: Hul is banje geleerd, ons is maar dom, maar ons kan meer. Zoo knap als de Hollanders zijn naar eigen erkentenis de Amerikanen niet, maar zij kunnen meer. En dat meerdere kunnen moeten wij van hen leeren, wil onze toekomst ons mooiste verleden niet beschamen. Er zijn sporen van vooruitgang, sport maakt minder hokvast en zelfstandiger, vrijwillige oefening in den wapenhandel in het Larensche kamp - uitstekende oefenschool voor jongelingen van zestien jaren - dienst bij reservekader, dat alles heeft tot manvorming onze jeugd voor boven vroeger geslacht. Onze jongelui moeten zooveel mogelijk de wereld in. Als bij het scheien de droeve moeders schreien, hebben de moeders dat ook niet gedaan in onzen gouden tijd? Er is geen helpen aan, met de negentiende eeuw is geëindigd onze vacantie-eeuw, onze eeuw op pantoffels. Dat scheiden van kinderen hoeft niet voor eeuwig te zijn; na andere landen, andere zeden, ander werkvermogen te hebben gezien, kunnen onze jongens terugkeeren in ons groote Stamhuis, waar nog zooveel arbeid ongedaan ligt. Denk allereerst aan de mijnen. In onze Oost en West liggen ze nog bijna onontgonnen, en Nederland kan een mijnstaat worden al is het zelf arm aan delfstof. Eens is ons land geweest het trekland voor ieder die kennis zocht; Leiden was beroemd boven Oxford en Cambridge en Parijs, onze water- en landbouw, onze scheepvaart, onze werktuigkunde waren ongeëvenaard. Ons volk begint weer te gevoelen, hoe onze hoogescholen op nieuw vergaderplaatsen kunnen worden van studeerenden uit alle landen, voornamelijk uit die, welke met ons een zijn of een waren van taal. Leiden is het bewijs geworden van ruimer regeeringsinzicht, doordat het wijder geopend is voor Zuid-Afrikaansche studenten. Uit Amerika is reeds de wensch gekomen tot het A.N.V. om de daar bestaande zucht mee aan te wakkeren tot bezoek der Nederlandsche hoogescholen. De stroom der beschavingzoekenden in onze Oost wordt zooveel mogelijk naar Nederland geleid. Er is dus een nieuw verlangen merkbaar om vreemdelingen te lokken, niet door vermindering van wetenschappelijken ernst maar door verruiming onzer instellingen. En dat is een heuglijk verschijnsel. Maar onze jongelui, die hun voorbereiding voor de maatschappij ontvangen in hun eigen land, al is het in een andere stad, blijven meestal ronddraaien in hetzelfde kringetje; voor hen is een verblijf in het buitenland een versterkend bad. En hetgeen de heer Nolthenius in zijn boek tracht te bewijzen, Duitschland, Frankrijk en Engeland blijven voor hen vreemde landen, vastgeroest als daar is een overgeleverde beschaving terwijl Amerika aan hen als aan ieder ander een eigen tehuis verleent. Breng geheel of gedeeltelijk uw studietijd door, zegt hij, in het nieuwe werelddeel, waar het onderwijs even degelijk is, de leermiddelen oneindig beter, waar uw levenskunst aanmerkelijk wordt verhoogd en waar gij een taal leert spreken, die in den levensstrijd onontbeerlijk is geworden. Men doet wel dit boek te lezen, al verlangt men daarna van den schrijver dat hij wat meer feitelijke gegevens biedt, die hij zeker niet zal weigeren. Niet dat hij menige opwellende bedenking niet weerlegt, maar het vraagstuk van de opvoeding der jonge Nederlanders, aan wie de handhaving, de verheffing en verbreiding der Nederlandsche beschaving zal worden toevertrouwd, is te gewichtig om te blijven zweven. Wij moeten het onder de oogen zien. Nolthenius is niet de eenige, die onze jongelui voor korten tijd wil onttrekken aan den gezelligen huiselijken haard om buitenslands een levenswijsheid op te doen, die hier niet wordt geboden. Er zijn reeds velen, die zijn raad in praktijk brengen; Duitschland wordt vooral door aanstaande genees-, werktuig- en scheikundigen bezocht; door de laatsten ook Zwitserland. Maar daarheen wil, naar gezegd is, Nolthenius den stroom niet leiden. Amerika is volgens hem ons voorland. Twee dingen staan in den weg: de uitsluiting van vreemde diploma's bij onze openbare betrekkingen en velen onzer werkgevers, en onze hokvastheid. Wij voegen er aan toe de aanbidding die ten onzent heerscht voor diploma's in het algemeen, als noodzakelijk uitvloeisel van ons uitgebreid en steeds uitgebreider exemenstelsel. Men vergeet, maar niet alleen bij ons, dat elke school slechts een noodzakelijk kwaad is. Behalve de school des levens; die geeft de meeste waarborg voor vrije ontwikkeling van geest en karakter. En die school des levens is het ruimst waar persoonlijke gaven nog het best tot haar recht komen: de Nieuwe Wereld. * * *
Onder Nolthenius' ervaringen treft als stambelang hetgeen hij van de Hollanders in Amerika heeft gezien en gehoord. En dat leidt hij in met de klacht dat wij ons over onze grootste koloniën ginds hebben te schamen - om de aanleiding van haar ontstaan. Die aanleiding was onverdraagzaamheid. Dr. Kuyper heeft in Varia Americana de aandacht van ons volk op nieuw gevestigd op de geloofsvervolging in het midden der vervlogen eeuw. Het boek waaruit hij en misschien ook Nolthenius bijzonderheden hebben geput, is het mooie boek, dat voor mij ligt: Levensschets van Rev. A.C. van Raalte D.D., door Rev. Henry E. Dosker (Nijkerk, Callenbach, 1893). Van Raalte was de Godsman om wien zich de standvastigen schaarden, die uitgeweken ter wille van hun geloof, Holland Michigan hebben gesticht. Het Alg. Ned. Verbond kan niet het minst daarom weldadig zijn aan ons volks- en stamleven, dat het bij ons partijlievend volk geen partijen erkent. Het vereenigt door gemeenschappelijken band allen van welke richting, kerkelijk of staatkundig ook, die prijs stellen op hun Nederlanderschap en mee werken tot den bloei van aller gemeenschappelijk kostbaar bezit, de eigen taal. Meer dan Amerika toont Afrika ons hoe door de geloovigen het Nederlandsche volkskarakter, met zijn deugden en gebreken, het best wordt bewaard. Geloof is uit zijn aard behoudend, maar sluit verdraagzaamheid niet uit. Het is echter een eigenaardig maar makkelijk te verklaren verschijnsel dat, ondanks voortlevende onderlinge kerktwisten, die verdraagzaamheid buiten Nederland door de Nederlanders het meest wordt betracht. De omgang met de uitgeweken Afrikaanders in deze dagen leert dat verrassend. En zoo is ook te verklaren, dat Nolthenius klaagt over den sectegeest der Amerikaansche Hollanders onderling, erfgoed der vaderen, en de betuiging van prof. Dosker, reeds vroeger in Neerlandia vermeld: de kerk dient bij ons in Amerika niet tot scheiding maar tot onderscheiding. | |
[pagina 13]
| |
Een aanmerkelijk deel van Nolthenius beschouwingen over de Hollanders in Michigan is gewijd aan de geschiedenis hunner nederzetting en hunne kerkelijke toestanden. Over de maatschappelijke laat hij zich niet bijzonder gunstig uit. Middelpunten van Hollandsch leven zijn Holland Michigan en Grand Rapids, voornamelijk het laatste, Van Chicago daarheen voert de trein eerst door een echt Hollandsch landschap, eindelooze weiden, zandige vlakten afgewisseld met mager bouwland en stumperig houtgewas, soms door moerassen. Gedrongen kerken als bij ons met een korten stompen toren zitten als kloeken op het nest, tusschen lage, kleine boerenwoningen. Langzamerhand bij Watervliet, wordt het landschap mooier: schaduwrijke lanen voeren naar de hoeven, omringd door zwaar loofhont. Grand-Rapids met zijn honderdduizend inwoners, ligt in een Veluwsch landschap, maar vruchtbaarder; het is ruim en luchtig gebouwd, echt Amerikaansch, rijk vooral aan meubelfabrieken, waar ook de rol-stoffers gemaakt worden, echt fabrikaat van den schoonmakenden en stofafnemenden Hollander. Hier wonen een kleine 50,000 Hollanders en afstammelingen van Hollanders, maar ver hebben zij het over het algemeen niet gebracht. Zij werken hard, leven zuinig en weten nog te sparen, maar gelden om hun weinig hooge looneischen voor onderkruipers. De minst ontwikkelden verdienen iets als 75 Dollar centen (f 1,90) per dag, waarvoor geen Amerikaan wil werken; de besten ontvangen f3,15. Een ijverig gezin verdient dan licht f60 per week en niet naar duren Amerikaanschen aard levende, maar in Hollandschen trant, houden zij dan genoeg over om eigen huisjes te bouwen, kleine villa's, die in huur f40 per maand doen. Alles bijeen vervullen de Hollanders in Grand-Rapids ongeveer de rol die een halve eeuw geleden, de Duitschers bij ons speelden, weinig eischende en de tering naar de nering zettende. In het adresboek van Grand-Rapids telde Nolthenius zestienhonderd namen met van of van der beginnende, maar de meesten waren arbeiders, enkelen koopman, dokter of advocaat, betrekkelijk veel predikanten (28), waaronder één moderne. Er zijn zooveel dominees doordat er zooveel kerken zijn, waarvan echter maar weinige tot 300 leden tellen; het zijn buurtkerken, dus voor verschillende standen, want elke straat is een stand; armen en rijken wonen ver van elkaar. De eenige moderne kerk telt weinig leden, doordat hiertoe de meer welvarende en ontwikkelde Nederlanders behooren, die lichter met Amerikanen trouwen en dan tot de Amerikaansche kerk overgaan. Wat de taal betreft, Nolthenius bevestigt volkomon wat Dr. Kuyper heeft geopenbaard: het jongere geslacht beschouwt het Hollandsch als een hinderpaal. Afscheiding door taal staat dan ook gelijk met zich zelf de tong uit te snijden. Dit is een vingerwijzing voor hen, die droomen van een Zuid-Afrika met enkel Hollandsch. Indien de vurigste wensch van velen wordt vervuld, dat een vrij Vereenigd Zuid-Afrika uit dezen tijd verrijze, dan zij het Hollandsch onvoorwaardelijk de hooftaal, de taal van staat en kerk en school en huis, maar het Engelsch en daarnaast Duitsch of Fransch, worde de taal, die naast de eigen, in staat moet stellen, tot deelneming aan het wereldverkeer. Zoo is het bij ons, zoo worde het daar. Maar in Amerika bestaat slechts het Engelsch; geen andere taal heeft daar duurzaam leven. Vandaar dat onze consul te Chicago bij het halve eeuwfeest van Holland-Michigan's bestaan naar waarheid kon zeggen: ‘blijft Hollandsch met uw hart, maar niet met de tong, leeft mede het Amerikaansche leven! In dit opzicht heeft de Hollandsche kolonie veel verloren aan nu wijlen Dr F.W.N. Hugenholtz. Voortreffelijk Engelsch sprekend, beschaafd, deelnemende aan het openbare leven, heeft hij de Amerikanen een beteren dunk geven van zijn landgenooten. Niet de eenvoudige arbeiders hadden het verkorven, hard werkende voor hun brood schoon onontwikkeld, maar diegenen onder de Hollanders, die rijk waren geworden door misbruik van de onkunde hunner eenvoudige landgenooten. Zoo zien wij in Nolthenius' boek voor het eerst, dat slechte Hollanders in Amerika evenals in Afrika kwaad hebben gedaan aan den goeden naam van ons volk, en eischt deze erkenning op nieuw met kracht de waarschuwing: laten wij toezien, dat bij uitzending van Hollanders naar den vreemde de slechte elementen worden geweerd! |
|