Friesland en het Algemeen Nederl. Verbond.
1 Ja, ik dacht het wel! 2 Leden van het Algemeen Nederands Verbond in Friesland, twee hele leden - in Haarlem zijn er ± 130, te Wognum bij Hoorn noch drie.
Maar hoe zou het ook anders: de kringen, waaruit in Friesland de leden van dit wereldverbond moeten komen, zijn blijkbaar ongevoelig voor alle natsjonaal leven, voor alles wat buiten de praktijk van het leven staat: immers, daar heerst in die rangen en standen 'en loomheid, 'en angst, en benepenheid voor het lot van de eigen taal, het Fries, die al dadelik doen veronderstellen dat er voor het Nederlands niets gevoeld wordt. Maar nu is het Alg. Nederl. Verb. noch niet zo zeer 'en bond tot verspreiding van de taal van het koninrijk der Nederlanden, als wel tot bijeen-, tot in stand houding van het ras, dat in de lage landen aan de zee woont of daarvandaan afkomstig is en dus van de talen die dat volk spreekt. Dat sluit dus in zich belangstelling voor het West-Vlaams, voor het Zuid-Afriekaans en het Fries, al zullen al die volken dan ook wèl-doen met als onderlinge en onderwijstaal te gebruiken het beschaafd gesproken Nederlands, omdat dit door de grootste Massa van dat ras gesproken of ten minste gekend wordt. Willen die volken en volkjes daarbij voor eigen intieme gedachten, voor eigen beeldrijke kunst gebruik maken van eigen taal of gouwspraak, welnu de bloei van 'en deel komt het geheel ten goede en het ras wint er door in kracht. Dit nu wordt door de Friezen niet ingezien: ten eersten is de belangstelling in de eigen taal onder 'en hevige nachtmerrie neergedrukt; en die nachtmerrie is: ‘het Hollands wint het toch en verdrijft het Fries’. Nu zal dat wel zo zijn op dit ogenblik, maar dat komt omdat zij niet willen. Velen voelen niet het verheffende dat er voor 'en volk uit voortkomt, als het in staat is de eigen taal in alles te gebruiken, hoe men de boere- en gewone burgerzoon opheft, als men hem in staat stelt z'n eigen taal, die hij thuis spreekt en op straat, met iedereen, hoog en laag, in 't eigen dorp, waarin hij denkt dus, te leren lezen en schrijven. Eindelik is de noodzakelikheid ervan ingezien
door het ‘Frysk Selskip’, maar ik hoor, dat er vele Friezen-in-Friesland lauw voor zijn, en als er nu niet eens met volle kracht gewerkt wordt in die richting, dan zal dit op niets uitlopen en zal er van de volkstam geen kracht, geen eigen kracht meer uitgaan. En waar de stam afsterft, daar krijgen de takken geen voedsel, en dragen geen vruchten. Op dit ogenblik, om niet en versleten beeldspraak te blijven spreken, op dit ogenblik voelon de Friezen-buiten-Friesland in 't algemeen gesproken tienmaal meer voor de eigen taal dan daarbinnen. Overal stichten ze verenigingen en sluiten zich bij honderden aan een, maar binnen de grenzen, nee, daar wil 't niet recht.
Welnu, en zoals ze zich slechte Friezen betonen daarginds in hun kleine landje, zo zijn ze ook slechte verdedigers van het grote Nederlandse ras en blijven zich tot het materieële bepalen. Twee leden! - Jawel, maar het is ook 'en arm land! - Praat er me niet van! Arm! En de boter wordt duur, alle prijzen stijgen, de kermissen worden beter, er wordt druk gefietst en de boten en jachten van de Leeuwarder heren hebben mooie tuigen! En zouden er dan drie leden wonen op 'en boeredorpje als Wognum? - Wognum? - Ja, waar ligt het, niet waar? En waar blijft daar tegenover de Friese adel met z'n aloude trots op volk en taal? Waar blijven onze kooplui, prediekanten en doktoren? Is er dan