Neerlandia. Jaargang 4
(1900)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Vooruitgang van het Hollandsch gedurende de laatste kwarteeuw in Zuid-Afrika.In Juni 1874 door nu wijlen Ds. Frans Lion Cachet naar aanleiding van een door Z. Eerw. gedane oproeping benoemd tot leeraar in de moderne talen aan het Gymnasium te Stellenbosch, Kaap-kolonie, kwam ik begin September van dat jaar aldaar aan en, ofschoon door curatoren, leeraren en leerlingen hartelijk ontvangen, bevond ik toch spoedig, dat de laatsten geenszins gewoon waren, de studie van het Hollandsch als een ernstige zaak op te vatten. De Hollandsche lesuren waren vóór dien tijd meer als pret-uren beschouwd geworden en, zoover ik weet, was ik dan ook, aan gezegde inrichting althans, de eerste onderwijzer in 't Hollandsch die opzettelijk voor dit doel uit Nederland was ontboden. Ofschoon mij voor elke klasse slechts drie uren per week voor het Hollandsch waren toegestaan en het Hollandsch bij de openbare examens, die daar toen reeds een vrij groote rol speelden, weinig gewicht in de schaal legde, gelukte het mij toch langzamerhand, bij velen meer belangstelling voor de studie van het Hollandsch aan te kweeken. De ware liefde en bezieling kwamen echter bij de meesten eerst, toen in 1880 de Eerste Transvaalsche Vrijheidsoorlog het hart van de jonge Afrikaners had doen trillen en de studeerende jongelingschap was beginnen te gevoelen, dat de studie der Hollandsche taal meer beteekende, dan een bloote voorbereiding voor het een of ander examen. Langzamerhand werden er dan ook meer Hollandsche onderwijzers en onderwijzeressen ‘ingevoerd’, zooals bijv. voor de beide meisjesscholen te Stellenbosch, het South-African College en de Normaalschool te Kaapstad, de meisjesscholen te Wijnberg, Wellington, Worcester, Swellendam, enz. Door den invloed van den Afrikanerbond inzonderheid werd het Afrikaner element in het Kaapsche parlement meer en meer versterkt en, dank zij de bemoeiïngen van de Afrikaner parlementsleden, zoowel als die van invloedrijke mannen als Jan Hendrik Hofmeijr en Dr. van Oordt, begon nu ook bij de examens, door de Kaap- | |
[pagina 123]
| |
sche Universiteit en het Departement van Onderwijs te Kaapstad afgenomen, het Hollandsch meer in tel te komen en meer gewicht in de schaal te leggen. Het aantal lesuren per week, aan het onderricht in het Hollandsch aan het Stellenbossche gymnasium en, zoover ik mij herinner, ook in alle andere scholen in de Kaapkolonie toegestaan, werd echter niet vermeerderd en bleef tot mijn vertrek uit de Kolonie (in 1891) tot een maximum van drie uren per week bepaald. Alle andere lessen werden door middel van het Engelsch gegeven, behalve voor zooverre de toenmalige rector mij toeliet, mij van het Hollandsch te bedienen bij het onderrichten van vakken, die eigenlijk niet de mijne waren. Al bleef dus de tijd, aan het Hollandsch toegestaan, beperkt, die tijd zelf werd veel beter benut dan voorheen en men moest zich dikwijls verbazen over de gemakkelijkheid, waarmee leerlingen zich zoowel schriftelijk als mondeling in het Hollandsch konden uitdrukken, die buiten de Hollandsche klasse in de school nooit anders dan Engelsch hoorden en buiten de school nooit anders dan het Afrikaansch, uitgezonderd bij de huiselijke godsdienst of in kerk en catechisatie. In 't voorbijgaan zij hier opgemerkt, dat het Afrikaansch-Hollandsch, dat in de Kaapkolonie en den Oranje-Vrijstaat gesproken wordt, over 't geheel genomen veel minder zuiver is en meer van het Hollandsch afwijkt dan dat, hetwelk in de Z.A. Republiek wordt gesproken. De oorzaak hiervan is te zoeken in het feit, dat in de Transvaal het Engelsch veel minder invloed op de taal van het dagelijksch leven heeft uitgeoefend dan elders in Zuid-Afrika, en vooral ook daarin, dat daar, zelfs vóórdat het Departement van Onderwijs in de Z.A. Republiek zijn taak ernstig opvatte, veel meer Hollandsche onderwijzers werkzaam waren dan in de overige deelen van Zuid-Afrika. Toen later het Stellenbossche ‘College’ (athenaeum) uit het oorspronkelijk Gymnasium (daarna First Class Public School geheeten) was voortgesproten, werd aan het eerste een professor voor het Hollandsch en andere nieuwe talen benoemd, terwijl de School haar eigen onderwijzer kreeg. De belangstelling der leerlingen (die van het College heetten studenten) in de beoefening der Hollandsche taal nam steeds toe en er waren er velen, die er niet tegen opzagen, zelfs op Zaterdag - op welken dag anders geen les gegeven werd - naar eene vrijwillige klasse te komen Rhetorica-klasse genoemd - door den bovenbedoelden professor te Stellenbosch gehouden. Zelfs was er te Stellenbosch een vrij groot aantal jonge dames, die een dergelijke vrijwillige klasse geregeld bezochten, ofschoon anders onder de jonge dames alleen het Engelsch als de eenige taal werd beschouwd, waardig bestudeerd te worden. Het was dan ook voor den professor geen geringe voldoening, eenmaal uit den mond van een zeer ontwikkelde, doch geheel Engelsch opgevoede jonge dame, lid dezer vrijwillige klasse, na afloop eener les te hooren zeggen: ‘I never knew that Dutch poetry was so beautiful (Ik wist nooit, dat Hollandsche poëzie zoo schoon was)!’ Een ander bewijs van de toenemende belangstelling in de beoefening der Hollandsche taal was het toenemend gebruik daarvan in de Debatvereenigingen der studeerende jongelingschap, waar het Hollandsch niet langer als asschepoetster in een hoek werd geplaatst, maar op gelijken voet werd gesteld met hare vroeger zoo zeer bevoorrechte zuster, het Engelsch. Ook de studenten van de theologische kweekschool te Stellenbosch legden zich ernstiger dan vroeger op de studie der Hollandsche taal toe en aan de vaak uitstekende wijze, waarop de jonge predikanten hun gedachten in zuiver Hollandsch wisten in te kleeden, was het duidelijk merkbaar, dat die studie niet vergeefsch was geweest. Die toenemende belangstelling in het Hollandsch onder de studenten gaf dikwijls aanleiding, dat de mede-professoren zich er over beklaagden, dat de studenten minder tijd aan de voorbereiding van hunne lessen besteedden dan aan die van de Hollandsche lessen, ofschoon die andere vakken bij de verschillende examens heel wat meer gewicht in de schaal legdenGa naar voetnoot**). Opmerkelijk was het ook, dat, terwijl vroeger maar weinig daarnaar gevraagd werd, kennis van de Hollandsche taal meer en meer als noodzakelijk vereischte genoemd werd in de advertenties, waarin gegadigden voor de een of andere onderwijzersbetrekking werden opgeroepen. Het begon dan ook steeds duidelijker te worden, dat Sir Henry de Villiers, hoofdrechter in de Kaap-Kolonie, de bekwame jurist, wiens bezadigd, onpartijdig oordeel door ieder erkend wordt, zich vergist had, toen hij, ongeveer in 't begin van September 1874, bij het uitspreken eener rede op de jaarlijksche vergadering van beschermers en leden der Kaapstadsche Openbare Bibliotheek als zijne meening had uitgesproken, dat het Hollandsch in Zuid-Afrika uitgediend had en na nog vijf-entwintig jaar alleen nog maar in een enkelen uithoek van het land of in de keuken zou gehoord worden. Eer geleek het er op, of Dr. Changuion's vrome wensch, in den bijtitel van zijn Hollandsche spraakkunst, ongeveer ten jare 1844 uitgegeven, nl. ‘De Nederduitsche taal in Zuid-Afrika hersteld’, zou vervuld worden.Ga naar voetnoot*) Gaandeweg had de klacht over de verwaarloozing van de Hollandsche taal in de scholen, op de landskantoren, op de spoorwegen, enz. zich luider in den lande doen hooren en was er een ernstige pennestrijd over het Hollandsch in de | |
[pagina 124]
| |
dagbladen ontstaan, vooral in De Zuid-Afrikaan en De Volksbode. De redactie van het laatstgenoemde blad gaf door haar herhaaldelijk boven een hoofdartikel geplaatst opschrift: ‘Als het maar helpt!’ uiting aan het ongeloof of kleingeloof van zoovelen, die wel niet het Hollandsch vijandig waren, maar toch ook niet in zijn toekomst in Zuid-Afrika geloofden en geneigd waren het hoofd in den schoot te leggen. Dit ongeloof werd echter niet gedeeld door mannen als Prof. P.J.G. de Vos, Ds. A. Moorrees, Ds. N. Hofmeyr en anderen, die in brieven, artikelen en redevoeringen, gloeiende van diepgevoelde overtuiging en van een levendig, innig besef van het goed recht der Hollandsche taal in Zuid-Afrika, uiting gaven aan wat door velen gevoeld werd, terwijl de flauwhartigen en twijfelmoedigen er door wakker geschud en tot overtuiging gebracht werden. Zoo was dan langzamerhand de tijd rijp geworden voor een meer beslist optreden van alle vrienden en voorstanders der Hollandsche taal in Zuid-Afrika en kwam dan ook, na behoorlijke voorbereiding, in 1890, het Taalcongres te Kaapstad tot stand, waarop tot de stichting van een Taalbond werd besloten. Deze Taalbond, welks statuten mij nu ook niet ter beschikking staan, breidde zich spoedig over een groot deel van Zuid-Afrika uit en oefende niet alleen in 't algemeen een gunstigen invloed uit; maar ondernam ook de gewichtige, schoon alles behalve gemakkelijke taak om door het instellen en afnemen van examens van verschillenden rang in de Hollandsche taal en de geschiedenis van Zuid-Afrika een rechtstreekschen en ingrijpenden invloed op het onderwijs en de opvoeding der Afrikaansche jeugd uit te oefenen. Dat deze examens, schoon geheel vallende buiten het zoo gezochte stelsel van examens der Universiteit en die van het Departement van Onderwijs te Kaapstad, zoo veel opgang maakten en nog jaarlijks honderden kandidaten tot zich trekken, is wel een bewijs, dat het Hoofdbestuur van den Taalbond geen ijdele hersenschimmen najaagt, maar door de volksopinie gedragen en gesteund wordt. Middellijk heeft de Taalbond zelfs op de Universiteits-examens invloed ten gunste der Hollandsche taal uitgeoefend en trots het feit, dat de Universiteitsraad grootendeels uit Engelschen en Engelschgezinden bestaat, weten te bewerken, dat bij die examens aan het Hollandsch meer waarde wordt toegekend en zelfs bij een dier examens - naar ik meen: het zoogenaamde Elementaire examen - het Hollandsch als hoofdtaal gekozen kan worden. Ook in den Oranje-Vrijstaat, waar het Engelsch veel dieper wortel geschoten had dan men in een Boerenrepubliek wel zou verwacht hebben, zóó zelfs, dat meer dan eens de opmerking gemaakt is, dat men te Bloemfontein minder Hollandsch hoorde spreken dan te Kaapstad, won het Hollandsch weer veld. Onder de presidenten Reitz en Steyn, gesteund door oprechte vaderlanders in den volksraad, vond het Hollandsch meer aanmoediging in de scholen en bij de examens en liet het zich aanzien, dat het weldra weer de plaats zou bekleeden, waarop het als landstaal aanspraak had. Zelfs in de Engelsche kolonie Natal begon het Hollandsch weer het hoofd op te heffen en werd er zelfs bij de schoolinspectiën eenige waarde aan toegekend. In de Zuid-Afrikaansche Republiek eindelijk had na 1891 een algeheele omkeer ten voordeele van het Hollandsch plaats. De schoolwet, die aan vreemde talen, met name het Engelsch, wel eenige, zelfs voldoende ruimte gaf, doch overigens het Hollandsch als de schooltaal vaststelde, werd in dit opzicht vooral streng gehandhaafd. Tal van grootere en kleinere scholen, waar men het vroeger niet zoo nauw met de rechten van het Hollandsch genomen had, werden opgeruimd of tot plichtsbetrachting genoopt, degelijke ondersteunde en Staatsscholen met bekwame onderwijzers verrezen, bevoegde inspecteurs waakten voor de handhaving van de wet en een algemeene ontwaking was het gevolg van het krachtig optreden der Regeering door het Departement van Onderwijs. Waar men vroeger op de scholen zich met lang verouderde spel- en leesboekjes tevreden had gesteld en men zelfs in 1891 nog in dezelfde klasse vijf of zes verschillende leesboeken vond, waaronder zelfs den met oude letters gedrukten Hollandschen Statenbijbel, daar werden nu goede, methodische Hollandsche lees- en leerboeken bij duizenden en tienduizenden ingevoerd. De uitstekende wijze, waarop weldra in vele, zelfs Boerenscholen, de leerlingen zich zoowel mondeling als schriftelijk in goed Hollandsch wisten uit te drukken, getuigde voor het degelijk onderricht niet alleen, maar bewees ook, dat de Nederlandsche schrijftaal voor den Afrikaner niet moeilijker aan te leeren is dan voor de plattelandbewoners in de verschillende provinciën van Nederland, welker dialecten zoo zeer van de beschaafde Nederlandsche Spreek- en Schrijftaal afwijken. Niet alleen de meest op verzoek der burgers zelve uit Holland ontboden onderwijzers en onderwijzeressen, maar ook die, welke in de Kaap-Kolonie of den Vrijstaat geboren en opgevoed waren, en vooral die welke zich met ons streven vereenzelvigd hadden, bevorderden krachtig de grondige beoefening der Hollandsche taal. Niet minder deden dat het Staatsgymnasium en de andere Staatsscholen te Pretoria, welker leerlingen al hun onderwijs uitsluitend door middel van het Hollandsch ontvingen, zoodat het hun niet moeilijk viel, zich in die taal uit te drukken, al vonden ze het ook ‘lekkerder in hulle ei'e taal te gesels’, d.w.z. zich in den dagelijkschen en vertrouwelijken omgang van het Afrikaansch te bedienen. Ook in de vergaderzalen van de beide Volksraden bezigden de leden zoo goed mogelijk het Hoog- | |
[pagina 125]
| |
Hollandsch (de beschaafde taal van Nederland), en dikwijls moest men zich bij het aanhooren der debatten er over verwonderen, hoe wèl vele leden zich daarvan wisten te bedienen. In 't kort: wel verre er van, dat het Hollandsch na vijf-en-twintig jaren zoo goed als uitgestorven zou zijn, zooals Sir Henry de Villiers in 1874 ter goeder trouw meende te kunnen voorspellen, kan ik na een zes-en-twintig jarig verblijf in Zuid-Afrika getuigen, wat eenmaal een mijner studenten in een opstel ongeveer in deze bewoordingen uitdrukte: ‘De Nederlanders voeren naar Indië en vonden daar wat zij zochten: welvaart en rijkdom. Zij kwamen naar de Kaap de Goede Hoop en vonden daar, wat zij niet gezocht hadden: de vereeuwiging van hun geslacht en van hun taal. Ja, diep, zeer diep liggen de fundamenten, door de kloeke Nederlanders der 17e eeuw in Zuid-Afrika gelegd, even diep als enz.’ En nu? Zal door den vreeselijken, verwoestenden krijg, die thans nog in Zuid-Afrika woedt, deze uitspraak te niet gedaan en de voorspelling van Sir Henry de Villiers toch nog ten slotte vervuld worden? Ik geloof het niet. Dr. N. Mansvelt.
Utrecht, October 1900.
* * *
Toevallig stond juist in het laatst ontvangen nummer van ‘Ons Land’, het wakkere Hollandsch-Afrikaansche blad uit Kaapstad, een verslag van de prijsverdeeling op 22 September te Stellenbosch vanwege den Z.A. Taalbond gehouden. Betere toelichting van het voorafgaande belangrijke verslag van dr. Mansvelt is wel niet te geven. Om die reden wordt de tekst uit ‘Ons Land’ onveranderd afgedrukt. Red. |
|