Antwoord van mevr. van der Mandele.
Met een paar woorden kan ik den schrijver van 't bovenstaande antwoorden. Het doet me genoegen, dat mijn artikel de pennen in beweging brengt; niets toch kan meer de goede zaak dienen, dan dat men er veel over spreekt of schrijft. Wrijving van gedachte, doet de zaken van verschillende kanten bekijken.
Waarom ik woorden als aanvangen, opvallend, wondervol veroordeel in onze taal? Niet, omdat gelijkluidende woorden in het Duitsch gebezigd worden, want indien dit zoo ware, moesten wij beginnen met ons ja en neen af te schaffen, maar omdat het Duitsche woorden zijn, die wij niet vertaald, maar verhollandscht hebben.
Zoo ongeveer als die Indische officier zijn Hollandsch verduitschte, toen hij tegen een Duitsch collega sprak: ‘Baussen Dienst mögen wir weisse Brücke tragen’.
En als vrouw van een officier kan ik den schijver meedeelen, dat exerceeren alleen beteekent oefenen (oefenen in loopen, keeren, wenden, handgrepen, gevechtsformaties enz.)
Als een troep velddienst gaat doen, of een kleine dagmanoeuvre maakt, noemt men dat geen exerceeren, maar eenvoudig uitrukken. Welk een heerlijk Hollandsch woord!
Defileeren is alleen voorbijtrekken, daarmee wordt niet bedoeld, dat een troepje soldaten voorbij een huis of een straat gaat, maar de troep trekt of rukt voorbij den kolonel, den generaal, op parade, inspectie enz.
Wat 't woord corvée betreft, daarin heeft de schrijver eenigszins gelijk. Niet alléén kazerne-arbeid is corvée, hoewel toch hoofdzakelijk. Bijv. inkoopen doen is geen kazerne-arbeid, en daarvoor zou dus een ander Hollandsch woord moeten gevonden worden, dat dunkt me, bij wat nadenken toch wel te vinden is.
Ja 't is belachelijk om chemise te zeggen voor een hemd. Ik kan in dat kleedingstuk niets stootends of onkuisch vinden, en ik zie bovendien niet in, waarom een woord in een andere taal kuischer of minder stootend moet klinken dan in gewoon Hollandsch.
Wat betreft den aanval van den schrijver op vele Fransche woorden in onze wetten, daarin ga ik gaarne mee, maar als men wilde beginnen met 't wetboek van uitheemsche uitdrukkingen te zuiveren, had men zeker heel wat dagen noodig en ofschoon ik de Nederlandsche taal hartelijk liefheb, ben ik toch zoo ‘inconsequent’ (vreemd woord) beter gezegd, onstandvastig om te beweren, dat ik liever eerst den inhoud verbeterd zag, en daarna den uiterlijken vorm.
Enkele dagen geleden ontving ik een schrijven van een mij onbekend lezer van Neerlandia, die mij zijn sympathie betuigde over mijn artikel en mij vroeg of er geen middel zou zijn, om de Koningin met dit streven voor onze taal bekend te maken.
In de eerste plaats weet ik niet of Hare Majesteit het Algemeene Nederlandsch Verbond steunt en dan nog is het moeielijk voor Haar een gebruik te weren, dat sedert zoo ettelijke jaren aan 't hof burgerrecht heeft namenlijk het spreken van een vreemde taal - hier hoofdzakelijk Fransch - door de hofhouding.
Zeker zou 't goed zijn, indien dit gebruik werd afgeschaft, doch ik mag niet beoordeelen of daarvoor mogelijkheid bestaat aan een klein hof als 't onze, dat zich in zoovele dingen heeft te richten naar de hofgebruiken der groote mogendheden.
De tijd die alle dingen goed maakt, zal ook in deze niet achter blijven om ten goede te werken, hopen wij.
Den Haag, Aug. 1900.
Egbertha C. van der Mandele.