der beruchte Association zeer weinig gelegen lieten, behoeft wel niet gezegd te worden. In de maand Juni werd dan ook bij de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde door den heer Th. Coopman een voorstel ingediend, daartoe strekkende, dat aan de algemeene vergadering een wensch zou worden overgemaakt tot het oprichten in den schoot der Academie van eene bestendige commissie voor het onderwijs in de Nederlandsche taal bij het Hooger-, Middelbaar- en Lager Onderwijs, met inbegrip der Kunst- en vakscholen in Vlaamsch-België.
Met de meeste ingenomenheid werd het voorstel van den heer Coopman begroet en reeds op 18 Juli kwam het ter sprake in de algemeene vergadering der Academie, waar met algemeene stemmen tot het oprichten der nieuwe Commissie besloten werd.
Reeds in de vergadering, die op 2 Augustus werd gehouden, had de aanstelling der nieuwe Commissie plaats. Deze commissie, die uit tien leden bestaat, en waarin het onderwijs in al zijn trappen en vakken vertegenwoordigers heeft, benoemde tot voorzitter Prof. A. De Ceuleneer, tot ondervoorzitter Prof. Julius Obrie en tot secretaris, den heer D. Claes. Dadelijk werd ook een algemeen plan van werkzaamheden ontworpen, zoodat de nieuwe Commissie spoedig van zich zal laten hooren. Een uitstekend middel tot verspreiding der door de commissie voorgestane denkbeelden zal zeker zijn het uitgeven van een Bijblad bij de Academische Verslagen, waarin de handelingen der commissie zullen worden opgenomen, en dat tegen een zeer geringen prijs algemeen verkrijgbaar zal worden gesteld.
* * *
De Vlaamschgezinden hebben met begrijpelijke nieuwsgierigheid uitgezien of verkozenen voor het Vlaamsche land zich in de Kamer van Volksvertegenwoordigers van de volks taal zouden bediend hebben. Er werd Nederlandsch gesproken; evenwel niet door hen op wie men het meest het oog en wier voorgaan het meest belang heeft.
Over 't algemeen hebben de Vlaamsche Volksvertegenwoordigers den eed in 't Nederlandsch afgelegd, ook die, welke niet bizonder als flaminganten bekend zijn. Anseele evenwel, de socialistische leider, volksvertegenwoordiger voor Gent, lid van de Association flamande pour la vulgarisation de la langue française heeft het noodig geacht de taal van zijn volk te verloochenen en deed het in 't Fransch.
Nederlandsch werd dan gesproken door de H.H. Jac. Verheyen (Antwerpen), De Backer (Aalst), Buyl (Oostende), Van Langendonck (Mechelen).
Toen de Heer Verheyen in 't Nederlandsch gesproken had, zei de Waalsche socialist Demblon, dat hij voor de Gelijkheidswet gestemd had omdat ze rechtvaardig was. Toch was hij van oordeel, dat zijn collega's die Fransch en Nederlandsch kennen, wel zouden doen te vertalen, wat zij zeggen tegen degenen die ‘ongelukkig genoeg’ geen Nederlandsch kennen.
Dus om de onkunde van de Walen te gemoet te komen, dienen de Vlaamsche Kamerleden in 't Fransch nog eens na te vertellen, wat ze in 't Nederlandsch zeggen. Maar indien Waalsche Kamerleden het zoo ‘ongelukkig’ vinden, dat ze geen Nederlandsch kennen, waarom leeren ze het niet? Een tweede taal voldoende aanleeren om 't gesproken woord te verstaan is zoo'n heksenwerk niet. Een verstandig man komt daar wel binnen drie maanden mee klaar.
Aan den socialist De Fuisseaux, die hem in een andere zitting, toen hij Nederlandsch sprak, zegde: ‘Ik versta u niet’ voegde de Heer Verheyen toe: ‘Ga heen indien ge een van onze nationale talen niet verstaat’.
Door den Waalschen socialist Pouille werd de Heer Verheyen verder verschillende malen in 't Nederlandsch in de rede gevallen. 't Is wel te denken, dat meer dan een Waalsch kamerlid Nederlandsch verstaat. Door den Heer Hoyois, Volksvertegenwoordiger voor Doornik, werd in den Messager de Bruxelles verklaard, dat hij het, tijdens de laatste verkiezingen, noodig gehad heeft Nederlandsch te spreken in sommige gemeenten van het arrondissement Ath om zijn candidatuur te verdedigen. Door een ander Waalsch kamerlid, Terwagne, werd, enkele dagen geleden, een Nederlandsche redevoering uitgesproken in den Antwerpschen Gemeenteraad. Van verschillende andere Waalsche kamerleden is het bekend, dat ze Nederlandsch kennen. Zoodat thans alleen een kleine minderheid in de Kamer geen Nederlandsch kent. De meeste Walen hebben zeker gelegenheid gehad om het te leeren: in alle Athenaea en Middelbare Scholen van het Walenland wordt het onderwezen. Waalsche kamerleden, die in de toekomst geen Nederlandsch zullen kennen, zullen alleen degenen zijn, die het niet hebben willen leeren en moedwillige onkunde moet door Vlamingen niet tegemoet gekomen worden.
Naar aanleiding van dit Nederlandsch spreken vroeg de socialist De Fuisseaux dat een beëedigd vertaler zou benoemd worden, die de Nederlandsche redevoeringen in 't Fransch zou vertalen. Op de bedreiging van de Waalsche socialisten Hubin en Smeets, dat ze in 't Waalsch op Nederlandsche redevoeringen zouden antwoorden, werd door den Heer Van der Velde, socialist (Brussel) geantwoord: ‘Moesten collega's, die zich internationalisten noemen, er zich tegen verzetten, dat werklieden zooals de Heer Verheyen en onze vriend Van Langendonck hier hunne moedertaal gebruiken, dat zou mij onbegrijpelijk voorkomen.’
In de laatste zitting op 24 Juli verklaarde de Heer Buyl, dat hij zich voorstelde dikwijls Nederlandsch te spreken, omdat hij zich als Vlaming daartoe verplicht achtte en daardoor aan het verlangen zijner kiezers beantwoordde. Hij vroeg ingevolge de Gelijkheidswet, dat men al de parlementaire bescheiden zooals de memoriën van toelichting, verslagen enz. zou vertalen vermits de Vlaamsche Kamerleden het recht hebben die stukken te kennen evengoed als de andere leden.
* * *
In deze laatste zitting kwam nog even de toepassing van de wet op de burgerwacht ter spraak.
De Heer Coremans had op zich genomen den Minister van Binnenlandsche Zaken te ondervragen over de voorvallen in het artilleriekorps te Gent en zijn voornemens daaromtrent.
Zijn optreden heeft evenwel in 't geheel niet aan de verwachtingen beantwoord. In plaats van den Minister in de Kamerzitting een categorisch antwoord af te dwingen op een paar bepaalde vragen omtrent bepaalde feiten, heeft hij zich tot hem gewend met een schriftelijke nota vervat in zeer algemeene bewoordingen - alhoewel hij daarvoor gewaarschuwd was - sluitende aldus: ‘Ik heb de eer aan den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken te vragen welke dringende en doeltreffende maatregelen hij vanzins is te nemen om de heeren officieren de wet te doen eerbiedigen, waaraan die heeren getrouwheid hebben gezworen.’
Het antwoord van den Minister is geweest, wat men onder zulke omstandigheden verwachte kon: ‘De vraag van den Heer Coremans is te onduidelijk om er een bepaald antwoord te kunnen op geven. Over 't algemeen wordt artikel 137 van de wet op de burgerwacht thans toegepast, zooals gedurende de jaren, die onmiddellijk volgden op het in werking treden van de nieuwe wet. Bij zekere korpsen gebeurden, wel is waar, zekere voorvallen naar aanleiding van welke verslagen werden gevraagd aan de bevoegde overheid. Men houdt zich thans bezig met het vertalen van verordeningen betreffende de artillerie; zij zullen eerlang rondgedeeld worden. Voor het overige verwijs ik naar de verklaringen gedaan tijdens de behandeling van de begrooting van Binnenlandsche Zaken voor 1900.
Van ‘dringende en doeltreffende maatregelen’ sprak de Minister niet en hij schijnt ook maar weinig haast te hebben met die maatregelen, want tot heden worden de vier artilleristen, die te Gent gestraft werden omdat ze niet wilden meewerken aan de overtreding van de wet, niets gewaar van de ministriëele tusschenkomst evenmin als een onder hen eenig gevolg ziet op zijn aanklacht tegen zijn Majoor wegens