politiek van Frankrijk er bij gehaald wordt. Dat bemoeilijkt de regeering, als zij iets zou willen doen.
In Amerika was dat ook al een fout van vele demokraten, om van de Zuid-Afrikaansche kwestie een partijzaak te maken. Dat voorstel b.v. om het gezantschap op den vloer van den senaat toe te laten, was een partijzet en misslag. Die eer verlangden de gezanten niet - was het voor hen een eer? - en door het vallen van het voorstel, hetgeen onvermijdelijk was, wilden de republikeinsche senatoren de regeering niet zijdelings treffen, leed de positie van het gezantschap. Maar ten slotte, veel schade heeft die verkeerde ijver van vrienden in Amerika noch in Frankrijk gedaan. De regeering was toch niet in beweging gekomen. In Frankrijk evenmin. President Loubet en Delcassé, de minister van buitenlandsche zaken, hebben de gezanten voorkomend ontvangen, en het gesprek, waarbij dr. Leyds als tolk diende, was zelfs hartelijk, maar de daad blijft uit.
* * *
Toen zijn de heeren even in Brussel geweest, de heer Wolmarans nog in den Haag, maar in geen van beide steden is er, voor zoover bekend is geworden, eenige aanraking met de regeering geweest. Daarop is het driemanschap, weer in gezelschap van dr. Leyds, naar Berlijn getogen. Daar hebben zij noch den keizer noch den rijkskanselier noch den staatssecretaris noch den onderstaatssecretaris van buitenlandsche zaken gesproken. Die waren allen uit de stad. Maar dr. Leyds heeft een onderhoud gehad met den waarnemenden onderstaatssecretaris. En die zal hem wel gezegd hebben, wat de gezant en het gezantschap al wel wisten, dat Duitschland niets voor de Boeren doen kan. Als de heeren - zoo stelde voor eenigen tijd een Duitsch spotblad den staat van zaken voor - met geen andere aanbeveling komen dan dat het geheele Duitsche volk eenstemmig voor hen is, dan kan de Duitsche regeering hen niet helpen. Met die deelneming moeten zij het maar stellen. Nu, eenige verwachting van zijn bezoek aan Berlijn zal het driemanschap nauwelijks gehad hebben. Maar zij moesten het toch beproeven. Misschien, als zij straks uit St. Petersburg terugkomen, treffen zij keizer Wilhelm wel te Berlijn of althans minister von Bülow. Keizer Wilhelm kan dan hoogstens weigeren de heeren te ontvangen, en in de oogen der gansche wereld staat dit gezantschap te hoog dan dat zoo'n afwijzing hen deren kan.
Zou de tsaar het driemanschap ontvangen? Misschien wel, misschien niet. Het zal er, dunkt ons, weinig toe doen. Rusland wil blijkbaar evenmin als de andere groote mogendheden Engeland over Zuid-Afrika lastig vallen. En bovendien heeft het nu in China geen lichte taak onder handen. Ja, dat China! De Boeren hebben met spanning de gebeurtenissen in Oost-Azië gevolgd. Daar zagen zij nu eindelijk de moeilijkheden beginnen die Engeland dwingen zouden zijn krachten te verdeelen, een deel van zijn troepen aan Zuid-Afrika te onttrekken. IJdele hoop, vreezen wij. Het is wel vernederend voor Engeland, dat het bij verwikkelingen in een rijk, waar het vroeger de lakens uitdeelde en nu nog verreweg de grootste handelsbelangen heeft, een ondergeschikte rol zal moeten spelen, en het laat zich wel aanzien, dat bij het bepalen van de schadevergoeding, die de mogendheden van China zullen bedingen, Engeland nu een kleiner brok zal krijgen dan het anders binnengehaald had.
Maar om in Oost-Azië met meer kracht voor zijn belangen te kunnen optreden zal Engeland Zuid-Afrika niet loslaten. Het moge in China geldelijk ook nog zooveel meer betrokken zijn dan in Zuid-Afrika, het gaat hier toch om begeerlijker goed. Hier staat zijn invloed als wereldmogendheid op het spel, hier denkt het een nieuw Engelsch rijk te vestigen - dat de Hollandsche Afrikaanders niet spoedig de roede, die hen thans kastijdt, zouden kussen, wil er bij de Engelschen niet in - een Engelsch rijk niet alleen door het gezag, zooals in Indië, maar Engelsch door de bevolking, gelijk Australië. En bovendien, wat zijn nu niet reeds de diamantvelden en goudlagen van Zuid-Afrika waard! En wat zit er niet nog verborgen in den bodem! J.B. Robinson, de slimme Johannesburger rijkaard, moest lachen - zoo zeide hij onlangs tot een verslaggever - als hij de menschen in Engeland over de hooge oorlogskosten hoorde klagen. Wat hebben honderd, wat tweehonderd millioen pond te beduiden bij de onnoemelijke schatten, die in Transvaal nog in den grond zitten? Dus, Engeland zal zich, gelijk minister Arthur Balfour dan ook in het Lagerhuis gezegd heeft, door moeilijkheden in China noch ergens anders van zijn taak in Zuid-Afrika laten afleiden.
Eerder lijkt ons de Chineesche kwestie in het nadeel der Boeren dan in hun voordeel. De groote mogendheden hebben nu zelf werk aan den winkel; zij kunnen het zich minder dan ooit met die republieken in Zuid-Afrika druk maken. En de stem van het volk in de onderscheiden landen wordt voor de benarde Boeren minder luid vernomen. Het is al om China dat men zich bekommert. En geen wonder, daar vechten nu of zullen vechten zonen van het eigen land, Amerikanen, Duitschers, Franschen, Russen. De Boeren raken op den achtergrond.
* * *
En zoo kan Engeland rustiger zijn worgerstaak voortzetten. Al wreeder voert het den oorlog. Het beschaafde oorlogsgebruik herinnert het zich met voorliefde, als het gelegenheid meent te hebben zijn tuig van oorlogscorrespondenten misbaar te laten maken over een vergrijp dat de Boeren er tegen begaan zouden hebben. En het kan dat te gemakkelijker doen, omdat de telegraafkabels nog altijd voor de Boeren gesloten en hun dagbladen onderdrukt zijn. Zoo kunnen de laster en de barbaarschheid rustig hand aan hand gaan, en geen stem van protest, door de bevelhebbers of de regeeringen der Boeren geuit, vindt zijn weg tot de wereld. Nog onlangs beschuldigde Lord Roberts in een boodschap aan Louis Botha de Boeren weer op onnoozel-schaamtelooze wijze van het gebruik van uitzetbare kogels. Geloof vrij dat Botha hem daarop gediend heeft, maar noch Roberts, noch een der correspondenten heeft ons dat antwoord medegedeeld.
Ook de barbaarschheid, waarmede de Engelschen meer en meer optreden, in hun stijgende woede, dat de oorlog nog al niet uit is en vooreerst nog niet uit zal wezen; en het verzet telkens weer opduikt, waar het voor goed gefnuikt scheen; en zij telkens zoo smadelijk gevangenen en kanonnen verliezen, en voor hun hongerige legers de konvooien telkens weggekaapt worden; en dat zij toch eigenlijk nooit een bepaalde overwinning op den vijand hebben behaald, nooit een, waarbij de getallen over en weer bij benadering aan elkaar gelijk waren, - de barbaarschheid, waarmede de Engelschen in hun verbittering meer en meer tegen de Boeren optreden, wordt in de wereld, die meest van de Engelschen berichten moet leven, maar onvolledig openbaar.
Toch wordt er genoeg van bekend, omdat de Engelschen - in den grond een wreed, onmeedoogend volk, niet voelen hoe onmenschelijk vele maatregelen zijn die zij door de omstandigheden gerechtvaardigd achten. Hun verblinding is zoo erg, dat zij tegenwoordig telkens spreken van hun genadige bebehandeling van de Boeren, die verkeerd is gebleken en door een strenge behandeling vervangen dient te worden. Genadige behandeling! Een groot stuk van den Vrijstaat is verwoest; de huizen van oorlogvoerenden zijn verbrand, hun paarden en vee weggeroofd; de boomen, de met zorg gekweekte loofboomen en vruchtboomen zijn omgehouwen op erven van burgers, die hun plicht deden en op commando waren, zelfs van de leden van het driemanschap, dat in Europa was; zieken zijn uit hun huis gesleept, waarna de roode haan op het dak gezet werd; rustige burgers, die nooit meegevochten hadden, predikanten, ambulancedokters zijn bij schildwachten gezet of op treinen meegenomen om de Boeren te weerhouden er op te schieten; als een Boerenleger of patroelje een aanslag op een spoor- of telegraaflijn deed, moesten de boeren uren in den omtrek het ontgelden: hun woning werd vernield; onwelgevallige personen zijn zonder naar wet of recht te vragen uit steden en zelfs het land uit gezet; wie van de burgers