Een tuinman praat van oculeeren ofschoon hij even goed enten kon zeggen.
Ik heb eens een baker, die graag deftig wilde schijnen in haar manier van spreken, tot haar eigen verrukking telkens de uitdrukking hooren gebruiken: een tout-même, waarmee ze wou zeggen: dat is 't zelfde. Ook sprak ze van ‘melisseeren’ waarmee ze verminderen wilde aanduiden. Waarvan 't goede mensch dat woord had afgeleid, ben ik nooit te weten gekomen, doch ik nam deze voorbeelden ook maar om aan te toonen, hoe iedereen, te pas of te onpas, vreemde uitdrukkingen, zelfs gaarne, in zijn taal inlascht, en dat is een zeer bedroevend verschijnsel.
Ons volk stelt er prijs op zijne rechten, zijne vrijheid, zijne onafhankelijkheid te handhaven, waarom dan niet zijne taal? Moet die taal verbasteren tot een mengelmoes van allerhande maaksel, of moet zij zich weten hoog te houden, vrij van vreemde smet; moet zij zich laten omlaag halen, tot zij wordt een soort volapük, dat een ander met wat moeite wel zal kunnen verstaan, omdat er zooveel Engelsche, Fransche en Duitsche woorden in voorkomen; of moet die taal zijn, de uiting van 't volkskarakter, van den volksgeest, van het volksstreven, de uiting van Nederlands nationaliteitsgevoel, de openbaring van wat dat kleine, maar ferme volk in zich heeft?
Waarlijk, zoo wij voortgaan met teverslappen, zoo wij onze geestdrift laten verkoelen, zoo wij aflaten van onze broeders te helpen, maar onzen weg gaan, lachende tegen en huilende met de groote heeren, wier taal wij willen spreken, wier manieren wij overnemen, wier kleeding wij trachten na te maken, omdat dit alles zoo mooi en voornaam lijkt; ja, dan vrees ik dat het Algemeen Nederlandsch Verbond, ter bevordering en verbreiding der Nederlandsche taal, weinig nut zal stichten, want 't is vruchteloos een groot doel na te jagen voor enkele personen, ieder afzonderlijk; de massa, het volk moet medewerken, steunen, medestreven; eerst dan is vervulling mogelijk, eerst dan kan het ideaal werkelijkheid worden, dat de Nederlandsche taal zij een zuivere taal, die niet leeft van, nòch staat onder vreemde invloeden.
Doch wat wij allen beoogen, is nog zoo makkelijk niet. Het is lichter om een nieuwe gewoonte in te voeren, dan om een oude uit te roeien en nog wel een, zoo vastgeroest en zoo vastgegroeid met 's menschen doen en laten.
We weten hoe moeielijk 't is, om eene hervorming in Nederland tot stand te brengen, op welk gebied dan ook. Ons sekuur volkje, wat traag van aanleg, blijft zoo graag in den ouden sleur, 't lacht spottend om elke aangebrachte verandering, dat 't lang niet altijd verbetering noemt. En dan we zijn wat lui; we doen niet graag veel moeite. We vinden veel dingen goed indien... de gebraden duifjes ons in den mond vliegen, anders: ‘och, 't was immers zoo goed, 't voornaamste is toch, dat je je verstaanbaar kunt maken, wat doet de rest er toe?’
En die rest juist doet 't 'm, en 't is noodig, dat ieder zich zelf aanpakt, zich zelf opvoedt, ten opzichte van zijn moedertaal. Indien ieder eens zorgvuldig naging wat en hoe hij sprak en zijne woorden wikte vóór hij ze uitte, zouden we heel wat verder zijn.
En dan de school! Ziehier een uitgebreid veld voor den taal-arbeider!
Indien het jonge kind wordt geleerd om zuiver te spreken, zal het den volwassen mensch niet moeielijk vallen om dat te blijven doen.
Waarom bijv. vraagt men elkaar: Goed geamuseerd, inplaats van: veel genoegen gehad? en aan tafel: ‘Passeer me de boter even, wanneer die door verschillende handen moet gaan, inplaats van: Geef de boter even aan mij door?’
Men zou iemand uitlachen, die, wanneer hij U op de teenen trapte, hoorde zeggen: ‘O, neem mij niet kwalijk’, in plaats van kort en bondig: ‘pardon’ waarmee allesgezegd schijnt.
Kuischheidshalve betitelen we ons ondergoed vaak met Fransche namen, en men is minder beschaamd als men spreekt van een chemise, dan van een hemd.
Is 't niet belachelijk? En moet aan dit misplaatst veroordeel geen eind komen?
Welnu, laten allen, die voelen voor de zuiver Nederlandsche taal en als zoodanig steunen het Algemeen Nederlandsch Verbond, zich zelf de zedelijke verplichting opleggen, om de Nederlandsche taal hoog te houden in alle opzichten, om vreemde woorden en uitdrukkingen te bannen uit spreek- en schrijfwijze, om de kinderen, die wij te onderwijzen of op te voeden hebben, in te prenten, dat Hollandsche woorden in de Hollandsche taal steeds mooier zijn, dan vreemde, dat de taal de uiting is van het karakter en dat wij dus zoowel 't een als 't andere te verzorgen hebben.
Amersfoort, 2 Juli 1900.
Egbertha C. van der Mandele.