beleg ten volle voorbereid heette te zijn, in een ommezien bezetten kon, maar de oorlog scheen het einde nabij, omdat de moed er bij de Boeren uit was. Zoo althans stelden de Engelsche berichten, van Lord Roberts zoowel als van de correspondenten der bladen, het aanhoudend voor, en met de feiten, het gedurig opgeven van stellingen die verdedigbaar schenen, het loslaten van Johannesburg, van Pretoria vooral zonder een stevig verzet, voor zich kon men schier aan den indruk niet ontkomen, dat het hart de Boeren in de schoenen gezonken was.
En zoo als het aangezicht van den oorlog geheel veranderd was, veranderde de stemming voor de Boeren in Europa, zelfs in ons land. Men kwam er niet zoo openlijk voor uit, maar het straalde door in de gesprekken, in de beschouwingen van de bladen, een enkele maal werd het ook onbewimpeld erkend. Men had zich in de Boeren vergist. Het waren toch niet die stoere kerels waarvoor men ze gehouden had. De vrijheid was dat volk toch niet het hoogste goed. Anders zouden zij het niet zoo spoedig opgegeven hebben. En zoo voorts.
Nu was er in de houding der Boeren gedurende de laatste maanden wel iets dat den toeschouwer uit de verte zonderling voorkwam. Die telkens terugkeerende berichten van Boeren die huis toe gingen, en van anderen die hun wapenen inleverden, dat leek ons hier onbegrijpelijk in een volk, dat zoo kloekmoedig den strijd aangedurfd had. En was het niet zonderling, dat de mannen die aan de Toegela, en in het Noorden der Kaapkolonie en aan de Modderrivier, en zelfs nog nadat Lord Roberts zijn zegevierenden tocht naar Bloemfontein begonnen was, zoo dikwijls met een klein hoopje mannen een heel leger hadden tegen gehouden, verslagen, dat die mannen nu geen kopjes konden vinden, geen schansen konden graven om dekking te zoeken en vandaar met hun doodelijke Mausers de Engelsche legerscharen terug te werpen. En hun ver dragend, snelvurend geschut, hun Lange Toms en pompoms, van de verschrikking waarvan de Engelsche oorlogsberichten uit het eerste tijdperk van den oorlog vol stonden, waar was dat gebleven?
* * *
Zoo kon men vragen en zich verwonderen, maar goed gezien en wel overwogen, was het zeer onbillijk de Boeren hard te vallen.
Laat ons eerst zeggen, dat het ons voor de zaak der republieken van ondergeschikt belang voorkomt of zij al den laatsten tijd de sympathie van de wereld voor haar strijd gingen verliezen. De wereld is maanden lang tot overloopen vol geweest van sympathie en het heeft de Boeren luttel gebaat. Van hen te verlangen, zooals er waarlijk deden, dat zij wat meer vochten al ware 't slechts om de sympathie niet te verliezen, was werkelijk te mal.
Maar verdienden de Boeren, dat men hun gaandeweg ontdeed van de voortreffelijke eigenschappen, waarmede men hun aanvankelijk had aangedaan? Wij meenen van niet.
Vooreerst weten wij nu dat er van een algemeene moedeloosheid geen sprake onder hen is. Dat heeft de kroniek van de laatste paar weken overvloedig aangetoond, en vervolgens zijn er zeer geldige redenen, waarom de hoofdmacht der Boeren aan het leger van Lord Roberts niet meer en krachtiger slag heeft geleverd.
Dezer dagen hebben wij gelezen, dat een der Amerikaansche officieren, die den oorlog meemaakt, aan zijn regeering heeft gerapporteerd, dat er nooit meer dan 25,000 Boeren in het veld hebben gestaan. Uit de vele brieven van Hollanders, in de Nederlandsche pers opgenomen, en uit de verslagen van de Vrijstaatsche en Transvaalsche bladen weten wij ook, hoe gering het aantal Boeren is geweest, dat zelfs in de grootste veldslagen tegenover de Engelschen stond. Dr. Lingbeek, leider van de eerste Nederlandsche ambulance, schrijft in een brief aan den voorzitter van ons Roode Kruis, in een brief van den 27sten April: ‘Indien de Engelsche informatiedienst ook maar half goed ware, waren de Tommies al in Pretoria. Maar zij denken altijd met tienmaal meer Boeren te doen te hebben dan er werkelijk zijn.’ Om Ladysmith, zoo zegt hij verder, hebben er na December nooit meer dan drieduizend man gelegen.
Dit is een punt van overweging. De getalsterkte van de Engelschen was te groot. Met een tegen tien vechten gaat nog, als die tien recht op dien eenen in zijn verdekte stelling aankomen; maar als er zes van voren aanvallen, en twee aan weerskanten met een boog om dien eenen heen trekken en hem in den rug dreigen te vallen, dan zit er niet anders op, dan dat die eene zich uit de voeten maakt.
Dat is de verklaring van het gedurig terugtrekken van de Boeren in het noorden van den Vrijstaat en toen van Johannesburg op Pretoria en van Pretoria verder naar het oosten. De overmacht van de Engelschen zal telkens niet veel minder en in enkele gevallen wel meer dan van tien tegen een zijn geweest. De Boeren waren telkens van plan stand te houden, groeven schansen enz., maar als zij de liniën der Engelsche zich mijlen ver zagen uitbreiden en de vleugels links en rechts zagen toevouwen, waardoor zij van drie kanten tegelijk bestookt en ten slotte ingesloten zouden worden, dan moesten zij wel aftrekken. Dat waren gemakkelijke overwinningen van Lord Roberts. Het was een uitnemende taktiek van hem, alleen geeft men er hem wel wat te veel de eer van in Engeland. Het is geen uitvinding van hem, al hebben de andere Engelsche generaals in het begin van den oorlog gedaan of er nog nooit gedacht was aan het nut van een omtrekkende beweging.
Dan is er nog iets, de artillerie. Hoeveel stukken geschut Lord Roberts tot zijn beschikking had, weten wij niet. Te Paardeberg had hij er al ruim honderd, en dat getal is gedurende zijn oponthoud te Bloemfontein aanmerkelijk vermeerderd. Daartegenover konden de Boeren misschien ook niet veel meer dan een tiende gedeelte stellen, en tegenover het zware scheepsgeschut der Engelschen waarschijnlijk niet eens hun Creusots, die voor de bewegelijkheid welke de Boeren hier moesten in acht nemen, te zwaar zijn. In het slechts heuvelachtige terrein van het noorden van den Vrijstaat is dat een overwicht, dat meetelt.
Johannesburg verdedigen ging niet; de stad was niet op een verdediging ingericht. Men zou daarvoor ook een aantal burgers hebben moeten afzonderen die men niet missen kon en het eind was geweest, dat men zich met man en paard had moeten overgeven, en nog eens, de Boeren hebben geen paar duizend man te missen. Dit geldt ook voor Pretoria. Hier had men 't stellig langer kunnen volhouden, maar de plaats is hoogstwaarschijnlijk tegen een geregeld beleg door een van alle benoodigdheden voorzien leger niet bestand. Er was te weinig geschut; zoowel zware stukken voor de forten als kleine stukken voor de verdediging van de ruimte er tusschen waren er niet genoeg. En had men al wat er beschikbaar was voor gebruikt, dan was er voor het leger te velde niets overgebleven. Men heeft dus de stad prijsgegeven, niet omdat men den oorlog als gedaan beschouwde, maar om met grootere kans op goeden uitslag hem op gunstiger terrein hardnekkig voort te zetten.
* * *
En nu is er nog een punt, waarop in dezen oorlog te weinig de aandacht is gevestigd en dat ter beoordeeling van den geest onder de Boeren toch van groot gewicht is. Het Engelsche leger heeft een uitmuntende intendance, die over onbeperkte geldmiddelen beschikt en zonder eenige stoornis uit alle hoeken der wereld kon laten aanvoeren al wat tot verlichting van den dienst te velde kon strekken. Kleeren voor de manschappen, bedekking, tenten, voedsel - de Engelschen mogen er in sommige gevallen voor korten tijd gebrek aan gehad hebben, spoedig was toch al waaraan men behoefte had aanwezig.
Maar de Boeren? Zij hadden eigenlijk geen intendance. In hun vroegere oorlogjes namen de burgers zelf mee wat zij noodig hadden. De veldtocht duurde dan gewoonlijk niet