onder er zijn - zonderlinge tegenstrijdigheid - die in hun land, voor hunne taal een hevigen taalstrijd voeren. Maar daartegenover is van Belgische studenten een verzoekschrift ingekomen voor de vervlaamsching, waarop de handteekeningen heel wat talrijker waren. Verleden jaar had zelfs de Société flamande pour la vulgarisation de la langue flamande bij de bevolking te Gent rondgeloopen met een verzoekschrift tegen de vervlaamsching onder voorwendsel, dat de Hoogeschool alsdan zou leegloopen, dat geen kamers meer zouden verhuurd worden en dat aldus groote schade aan de inwoners zou veroorzaakt worden. Aldus werd dat vraagstuk van volksontwikkeling verlaagd tot eene gewone geldkwestie.
Men heeft beweerd, dat de ouders hun zonen niet meer naar de Hoogeschool van Gent zouden laten gaan. Maar toen de taalwet van 1883 in de Athenaea moest toegepast worden heeft men ook beweerd, dat de ouders hun kinderen niet meer naar de Athenaea zouden zenden. Dat is het geval niet geweest en thans zijn de Athenaea en middelbare scholen meer bevolkt dan in 1883.
Minister Schollaert had nog gezegd, dat hij bij de benoeming van hoogleeraars, meer had te letten op hun wetenschappelijke waarde dan op hun vakkennis en dat men de wetenschappelijke krachten niet zou vinden om in 't Nederlandsch te onderwijzen. Dat was een dwaling. Sedert 1883 hadden een aantal jongelieden in de Athenaea hun opleiding gedeeltelijk in 't Nederlandsch genoten en onder hen zouden er stellig wel zijn, die in staat zouden wezen om hooger onderwijs in 't Nederlandsch te geven. Indien de Heer de troog, thans Minister van onderwijs, geen andere tegenwerpingen had te opperen, wanhoopte de Heer Heuvelmans niet dat binnen korten tijd de vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool een stap zou gedaan hebben.
De Minister antwoordde aan beide heeren, dat de zaak nog niet rijp was. In het leeraarskorps, onder de studenten, bij de ouders bestond krachtige tegenstand. Hij sprak daarover geen oordeel uit. Hij stelde dit alleen vast. Hij liet het aan de openbare meening over zich uit te spreken. Het stond aan de studenten, de ouders, de stad Gent hun oordeel op dat punt uit te spreken. Wanneer het vraagstuk vandaar, aangevuld door die verschillende elementen, weer voor de Kamer kwam, zou het mogelijk zijn na te gaan welke oplossing er aan te geven.
Dus heeft de zaak nog geen stap vooruit gedaan.
Het is de taak van de Vlaamschgezinden den Minister te overtuigen, dat de vernederlandsching van de Gentsche Hoogeschool door de meerderheid van de Vlamingen gewenscht wordt. Het is hun plicht de openbare meening over het vraagstuk voor te lichten. Tot bereiking voor dat doel heeft Groep B van het A.N.V. reeds in 15.000 ex. het Verslag van Prof. Mac Leod over de wenschelijkheid en de mogelijkheid van de vernederlandsching van de Hoogeschool uitgegeven. Dat is nog niet toereikend en er is meer te doen. Wanneer de openbare meening is voorgelicht, moet ze zich uiten en daartoe moet haar gelegenheid geboden worden. Het zal noodig zijn het vraagstuk in iedere Vlaamsche gemeente in 't openbaar te bespreken en door iedere vergadering een verzoekschrift naar de Kamer te doen zenden ten bewijze dat het verlichte deel van de Vlaamsche Bevolking met kennis van zaken hooger onderwijs in zijn moedertaal wil. Dat zal veel inspanning vergen en veel geld kosten. Doch wie het doel wil, mag voor de middelen niet terugschrikken.
* * *
De Vlaamsche Hoogeschool is een nieuwe verovering te behalen in de toekomst. Heden komt het er op aan te behouden, wat we veroverd hebben, want de vijand laat het veroverd terrein zoo maar niet goedschiks in ons bezit. Jaren lang kan hij het ons soms betwisten. In 1883 werd de taalwet op het Middelbaar onderwijs aangenomen en nog is de strijd daarover niet volstreden.
Thans is weer de strijd aan den gang over het gebruik van het Nederlandsch in de Burgerwacht (Schutterij). In Augustus 1897 werd een wet aangenomen, waardoor de schutterij heringericht werd. Art. 137 van die wet bepaalt, dat in de Vlaamsche gemeenten het bestuur, de briefwisseling, de berichten en mededeelingen uitgaande van de overheden in 't Nederlandsch zullen gesteld zijn, dat de schutters in 't Nederlandsch zullen gedrild en gekommandeerd worden. Doch in België schijnen de wetten gemaakt en niet uitgevoerd te worden. In verschillende Vlaamsche gemeenten hebben franskiljonsche overheden zich dan ook aan dat artikel niet gestoord en gaan maar eenvoudig voort met te kommandeeren in 't Fransch. De franskiljons hebben een geweldigen hekel aan de Nederlandsche kommando's. Zij haten en verfoeien de volkstaal, spreken Fransch en nu komt er een wet die hun verplicht de verfoeide taal te gebruiken en dat wel in 't openbaar! Hun tegenstribbelen is te begrijpen.
De heer Heuvelmans, de vader van bewust artikel in de wet, heeft de wetsverkrachting dan ook te berde gebracht in de Kamerzitting van 20 April en heeft den Minister aangespoord om de wet met kracht te handhaven. Den 21sten nam de franschgezinde Heer Ligy, volksvertegenwoordiger voor Gent en kolonel van de schutterij in die stad het woord en zei, dat hij dit art. niet gesteund had en betreurde dat het in de wet stond en dat hij ook hoopte, dat het binnen kort uit de wet zou verdwijnen.
Hij erkende, ‘dat het past de schutters te drillen in de taal die ze kennen’ - en te kommandeeren in de taal die ze niet kennen! O logika - ook dat het billijk was ‘dat de landstaal gebezigd werd in 't bestuur en bij de vervolgingen wegens overtredingen van de tucht.’
Na hem zei de Minister: ‘M. Ligy herinnert er aan, dat hij die bepaling van de wet niet gesteund heeft, maar dura lex, sed lex, het is wet en ze moet uitgevoerd worden.’ Verder: ‘het is onbetwistbaar, dat iedereen de wet moet eerbiedigen.’
Om de niet-toepassing op enkele plaatsen te verklaren zei de Minister, dat vele oude officieren van vroeger dienst in de heringerichte burgerwacht dienst hadden genomen; ‘maar dat het geen wetstekst was, die maar dadelijk aan alle burgers de kennis van een taal kon schenken; dat zulks een werk van den tijd was en dat men door te groote overhaastig moeilijkheden zou doen rijzen.’
Na deze verklaringen willen we de incidenten mededeelen voorgevallen in de Gentsche Schutterij. Hier bestaat o.a. een cavalleriekorps. Het eerste werd nooit in het Nederlandsch onderricht noch gekommandeerd. Het tweede werd verleden jaar het jaar door in 't Nederlandsch geoefend en gekommandeerd, doch met veel tegenzin bij de officieren, die zelfs tijdens een oefening een verzoekschrift lieten rondgaan onder de schutters ten einde opheffing te verkrijgen van de Vlaamsche kommando's. Doch toen werd er reeds door artilleristen daartegen verzet aangeteekend en toen had een der officieren zich laten ontvallen: ‘Nous les trouverons bien les flamingants, qui ne veulent pas signer.’
In den aanvang van dit jaar ging het kommandeeren in het Nederlandsch voort, tot op 20 Maart Majoor Stassinet van dat korps aan zijn mannen mededeelde: ‘qu 'en vertu d'un ordre émanant de l'autorité supérieure, les commandements se feraient dorénavant en français.’ En, waar de kommando's bij het vertrek naar 't oefeningsplein nog in 't Vlaamsch gegeven werden, klonken ze bij den terugkeer in 't Fransch. Dat is sedert dien zoo gebleven.
Vóór de Kamerzitting van 21 April had het Algemeen Nederlandsch Verbond, Groep B, naar aanleiding van een besluit genomen op de Algemeene Vergadering, een betoog aan den Minister gezonden, waardoor deze volkomen op de hoogte gebracht werd van hetgeen er te Gent omging en waardoor hij verzocht werd de wet te doen eerbiedigen. Dat heeft hij blijkbaar nog niet gedaan.
Zondag 29 April, toen de bevelen dan weer in 't Fransch gegeven werden, hield een van de artilleristen, die de wet wou zien toepassen, zich alsof hij ze niet verstond en voerde ze niet uit. Toen de adjudant bij hem kwam en hem in 't Fransch toesnauwde: ‘Portez armes, je vous dis!’ antwoordde hij: Dat is geen Vlaamsch en de wet beveelt Vlaamsche kommando's.’ Toen werd hij ‘huistoe gezonden’ zooals onze Zuid-afrikaansche broeders zouden zeggen.
's Anderen daags reeds schreef hem Majoor Stassinet eigenhandig, alsof hij het pleizier wou genieten de mettre cet écervelé à la raison, een brief in 't Fransch - nieuwe verkrachting van art. 137, - waardoor hem werd meegedeeld, dat hij, wegens die ‘acte d'indiscipline,’ voor 6 maanden teruggezonden werd naar de onderrichtingscompagnie om daar 30 oefeningen bij te wonen. Zoo werd dus een burger, die weigerde mede te werken aan de verkrachting van de wet, door den overtreder gestraft.
Het staat te bezien of wetten in België zoo brutaal zullen mogen verkracht worden.
De artillerist heeft den Franschen brief van Majoor Stassinet beschouwd als niet bestaande, daar die brief, zich beroepende op art. 112 van de wet, zelf een verkrachting was van art. 137; hij heeft dat den Majoor geschreven en is den 5den Mei weer naar de oefeningen gegaan.
Ondertusschen had de heer Heuvelmans persoonlijk een nieuw vertoog van het Alg. Nederl. Verbond aan den Minister overhandigd waarin op de krachtigste wijze verzet werd aangeteekend tegen de wetsverkrachting te Gent, en waarin o.a. werd gezegd, dat de woorden van den Minister, hooger aangehaald, ‘dat een wetstekst aan de burgers de kennis van een taal niet schenken kon,’ onmogelijk kon slaan op Gentsche toestanden, daar we immers wel weten, wie de bevelvoerende officieren zijn en dat de wet door die officieren reeds een jaar was uitge-