Neerlandia. Jaargang 4
(1900)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver Emigratie naar Zuid-Afrika.DOOR mijn tienjarig verblijf in Zuid-Afrika en mede door mijn betrekking (onderwijzeres aan een meisjesschool in de Kaapkolonie), ben ik met vele menschen en toestanden in dit land bekend geworden. In den laatsten tijd heb ik in verscheidene Holl. bladen, ook in Neerlandia, gelezen over een emigratiefonds, zooals ik versta, opgericht met het doel om landbouwers te ondersteunen, die zich in de Republieken willen vestigen, om den band tusschen Nederland en Zuid-Afrika nauwer te binden, en de Republieken van mannen tot den Holl. stam behoorende te voorzien, om de ledige plaatsen door den oorlog ontstaan, aan te vullen. Emigratie naar de Republieken en over 't geheel naar Zuid-Afrika zal ongetwijfeld tot dat doel zeer nuttig zijn, doch mijns inziens moeten 't niet voornamelijk landbouwers zijn, die naar hier emigreeren. Wat toch is 't geval? De grond van Zuid-Afrika is niet te veel voor de Afrikaners. Daar de bodem lang niet overal vruchtbaar is, en er op vele plaatsen niet genoeg regen valt, moet een Afrikaner boer meestal een enorme groote plaats bezitten, om van de opbrengst te kunnen leven. Afrikaansche huisgezinnen zijn gewoonlijk groot, en als een boer veel zoons heeft, die de plaats deelen moeten, worden die deelen dikwijls te klein, om een behoorlijk bestaan op te leveren. Op die wijze zijn vele goede Afrikaansche families achteruitgegaan, en heeft men in de Kaapkolonie zoowel als in de Republieken de klasse van arme blanken gekregen, bestaande uit Afrikaners, die geen grond meer bezitten en daardoor in een toestand van al grooter verval geraken, omdat bovendien ook nog tot voor korten tijd ambachten door Afrikaners voor te min gerekend werden. Men tracht thans deze verarmde klasse op allerlei wijzen er weer boven op te brengen. Te Stellenbosch heeft men o.a. een Te huis waar aan 40 jongelingen het boerenvak onderwezen wordt; in andere plaatsen heeft men dergelijke inrichtingen, om ambachten te leeren enz. Deze jonge Afrikaners moeten nu langzamerhand weer aan eigen plaatsen komen, en wat zal nu natuurlijker zijn dan dat, indien door 't sneuvelen van Vrijstaatsche en Transvaalsche boeren plaatsen mochten openkomen, men voor deze klasse van Afrikaners zal trachten dien grond in bezit te krijgen. Dit zal te meer 't geval zijn, daar deze klasse door geheel Zuid-Afrika op schrikbarende wijze in den laatsten tijd is toegenomen. Men dient ook niet te vergeten, dat 't voor een vreemdeling uiterst moeielijk is hier te boeren. Als men niet van kind af aan in dien eigenaardigen toestand van ontberen en zich zelf helpen is groot geworden, is 't haast onmogelijk daaraan te wennen. Een boer wordt hier nooit, of hoogst zelden, van 't boeren rijk. Zeker Hollander, die hier sinds vijf jaar boert en vroortdurend zijn plaats bewerkt heeft, kan, hoe zuinig hij ook leeft, met een gezin slechts uit 4 personen bestaande nog op verre na niet van de opbrengst zijner plaats leven. Hij verklaart ook, dat hij gaandeweg ontdekt heeft, dat hij al zijn kennis van 't boerenvak uit Holland meegebracht heeft moeten op zij zetten en de Afrikaansche gewoonten en manieren eerst moest aanleeren, om iets tot stand te brengen. Er is echter een ander veld, waar het emigratiefonds veel nut zou kunnen stichten, en dat is de handel. Van de Kaap tot de Zambesi, kan men wel zeggen, zijn de winkels in Engelsche handen. Afrikaners zijn tot nog toe niet geschikt voor winkeliers; en zoo vindt men op boerendorpen en zelfs midden in 't veld, waar louter Afrikaners wonen, Engelsche winkels. En die winkels zijn goed, en men kan er van alles krijgen. Dit is zoo in de Kaapkolonie; 't is in de Transvaal en den Vrijstaat 't zelfde. Op 't oogenblik heerscht er in heel Zuid-Afrika een groote spanning tusschen Engelschen en Afrikaners. Vele Afrikaners zouden thans niets liever willen dan de Engelsche winkels te kunnen ‘boycotten’, maar er zijn geen andere. Als groote Hollandsche firma's, gesteund dan misschien door 't emigratiefonds, 't nu wagen durfden flinke zaken in de boerendistricten op te richten, zoowel in de Kaapkolonie als in de Republieken, zou er een kans zijn, om Hollands handel in dit deel van de wereld een toekomst te bezorgen. Men moet echter zorgen, dat die zaken op grooten voet ingericht worden. Op kleinere dorpen kan men in zoo'n winkel van alles en nog wat verkoopen: eetwaren, manufacturen, boeken, meubelen, glaswaren enz. Op groote dorpen kan men ook winkels van verschillende soorten oprichten. Doch, om een manufactuurwinkel tot voorbeeld te nemen, wil zulk een zaak met de Engelsche kunnen wedijveren, dan moet ze gelijk staan met zaken bij ons, als die van Bahlman en Sinkel. Ruime sorteering, veel keus, de nieuwste snufjes, want van kleeding en modes wordt hier veel werk gemaakt. In Victoria-West bijv., een dorp midden in de Karoe is een modezaak, waar men costumes kan laten maken, evengoed als in de groote magazijnen te Londen en Parijs. Alles Engelsch natuurlijk, en 't heele district bestaat uit Hollandsche boeren. Was er maar een andere winkel, dan gingen zij er wel heen. Op dezelfde wijze gaat het met alles: kruidenierswaren, ijzerwaren, landbouw- en bouwmateriaal, alles is te krijgen, goed en in ruime sorteering; doch hoofdzakelijk bij Engelschen. Op 't gebied der industrie zou ook voor Holland wel iets te doen zijn. Hier op 't dorp is een jamfabriek, eigenaar een Schot. Dit district brengt veel vruchten voort; vooral sinds de druifluis zulke verwoestingen in de wijngaarden heeft teweeggebracht, hebben vele boeren zich op 't kweeken van perziken, abrikozen, pruimen, appelen en peren toegelegd, en 't district belooft steeds meer van die vruchten op te brengen. Die jamfabriek is klein begonnen, en ik zie ze ieder jaar in grootte en invloed toenemen. Alle mogelijke vruchten worden daar nu reeds geconserveerd, tot jam gemaakt, pickles en sausen bereid enz. Steeds meer handen worden gebezigd en daardoor tot schade van 't Afrikaner element Engelsche invloed in 't district vergroot. Met wat leede oogen de boeren dit ook aanzien, zij hangen toch ook weer van de fabriek af, om hun vruchten te ver- | |
[pagina 50]
| |
koopen. Ik weet zeker, dat zij niets liever zouden zien, dan dat iemand van een andere nationaliteit dan de Britsche zich hier zvestigde en een dergelijke fabriek oprichtte; zij zouden dien ongetwijfeld allen steunen, vooral wanneer hij blanke arbeiders, 't zij Europeesche, 't zij Afrikaners in plaats van gekleurde gebruikte, daar deze laatsten in de politiek altijd tegen de boerenpartij zijn. Veel meer dan op 't gebied van landbouw is 't naar mijn idee voor de Hollanders thans de tijd op 't gebied van handel en industrie hun slag te slaan. Doch om daarmee degelijk een begin te maken, zal altijd veel geld noodig zijn, en indien 't emigratiefonds daartoe kon bijdragen, en geschikte liedenGa naar voetnoot1) zulke ondernemingen op touw zetten, kan daaruit niet anders dan voordeel te halen zijn, zoowel op stoffelijk gebied, als wat betreft versterking van Holl. invloed en Holl. geest in deze Zuidpunt.
A.E. Schröder. |
|