Neerlandia. Jaargang 4
(1900)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbespreking | |
Japan-Nederland in Oost-Azië, eene militaire studie door G. Nijpels, kapitein der infanterie van het O.-I. leger. Met een kaart. Haarlem, de Erven Loosjes, f1.90.Vóór me lag, 'n tijd geleden, m'n Engels zakatlasje opengeslagen bij ‘The British Empire’: grote smeren rood in 't gelige van de vastelanden, talloze rode strepen als spelden gehecht op het vervloeiende indiego van de zeeën. En daarnaast toonde mij 'n Almanach Hachette wat Frankrijk het zijne noemt op onze aardbol: zwaarmoedig blauw in 't wit en grijs van de tekening, half Afrika blauw, Indo-China blauw, de strepen veel minder in aantal dan zo even, maar daarom rupsig dik. Toen sloeg me plots 'n A.N.V. gevoel naar 't hoofd en..... ik nam 'n potlood, 'n oranje potlood, wreef er vlug, zenuwachtig wat tint af op het Engelse kaartje tot heel het Rijk der Nederlanden in onze Koningskleur glom, overzag de verhouding tot het rood en blauw, vond dat ons kleine land genoeg oranjegebied omvatte en zei fier - met de fierheid van zulke ogenblikken - tot mezelf: ‘Dat hebben, dat houden we.’ Zo'n opbruisgevoel leeft niet lang, meestal is 't de volgende verdwenen. Maar iets ervan blijft: het verlangen dat het toch zo ware, het gepeins of de wens door kracht van wil niet tot onomstootbaar feit te maken is.
Kaptein Nijpels heeft ook zo de kaart van Azië vóór zich gehad, hem overmeesterde eveneens het gevoel, dat Multatuli vervoerde tot diens enig doopformulier van Insulinde, maar toen de opgewelde blijheid van het oogenblik was weggevloeid, verving koel waarnemen het vreugdig overzien en klaar zag-ie bedreiging in Japan's ontwringen aan middeleeuwse omarming en tegemoet snellen van verfrissende nieuwbeschaving. Het aanschouwde - met z'n lering en waarschuwing voor ons - schreef-ie neer in beknopte en prettige stijl, bevattelijk ook voor niet-mielietèren. Jammer dat-ie ons vertellen moest hoe Japan in z'n weergaloze ontwikkeling geen tijd te verliezen had voor Nederland, z'n voormalige bemiddelaar tot de overige Staten. Onze handel, vroeger de enige toegestane, zonk in 't niet terug; onze taal, eens de diplomatieke, werd door andere vervangen; onze invloed (Koning Willem II wees op de gevaren van het afgezonderd blijven, Koning Willem III schonk het eerste oorlogstoomschip, terwijl Nederlandse mariene-detasjementen het eerste Europese onderricht gaven) taande weg. En dat alles door misplaatse ‘bescheidenheid, hulpvaardigheid, nederigheid’. Door langere bespreking van de tegenwoordige toestand van leger, vloot en handel (de eerste twee zijn veel sterker dan nodig om Japan's gebied te verdedigen) wil de S. ons 'n begrip geven ‘van hetgeen Japan in tijden van oorlog voor Nederland in Oost-Azië kan beteekenen als neutraal, als vriend of als vijand’. Want na de vernedering van het weggeschoven worden uit Japan is verdere vernedering, wie weet binnen eigen gebied, niet onmogelik. 'n Ferm stuk werk leverde de S. door die tans in Insulinde rondwarende Japan-vrees te belichamen: wie van tevoren siddert kan pal staan in 't gevaar. Het slotwoord, waar de S. kernig en als 'n ziener, z'n kijk op de nu-toestand van Oost-Azië uit, wens ik gelezen door elk, die door rang of persoonlikheid kan meehelpen het Je maintendrai! voor lief Insulinde tot onomstootbaar feit te maken. W. Bonto van Bijlevelt. |
|