man zich bij hen zouden voegen, maar het bleef bij eenige duizenden in de noordelijke districten van de eigenlijke Kaapkolonie en in Betsjoeanaland, ongerekend de Natalsche Boeren. Wel zijn in de laatste dagen berichten tot ons gekomen van een oproerige beweging in eenige noordwestelijke Kaapsche districten, maar voorloopig is niet aan te nemen dat zij van gewicht en er kans op verspreiding is. In elk geval is Engeland er nu ongelijk beter dan eenige maanden geleden in staat om een opstand te bedwingen.
Nu echter volgde de eene teleurstelling op de andere. Kimberley moest prijsgegeven worden, Cronjé en een voor de Boeren aanmerkelijk leger werd krijgsgevangen gemaakt. Ladysmith ontviel hun, op het punt dat de uitgeputte bezetting zich zou moeten overgeven, en eindelijk werd den 13den Maart de Engelsche vlag te Bloemfontein, in de hoofdstad van een der republieken, geheschen. Dit laatste was de Engelschen ook na Cronjé's overgave niet zonder slag of stoot gelukt. Telkens hadden zij zich nog door de commando's een doortocht te banen en den 10en Maart, bij Driefontein of Abrahamskraal, leden zij zoo ernstige verliezen, dat het iets had van een slag, zooals de Boeren er hun in het begin van den oorlog hebben toegebracht. Maar het kon niet in de bedoeling van de republikeinen liggen om Bloemfontein, een open stad door enkele lage heuvelen omringd, ernstig tegen een groot leger te verdedigen. Dus gaven zij het ten slotte prijs.
Maar wat misschien de burgermacht het hardst is tegengevallen, dat is de onstandvastigheid van een deel der Boeren. Van de oneenigheid tusschen Transvalers en Vrijstaters hebben wij al lang gehoord, dat er nu, naar het schijnt, een groot aantal Vrijstaters is, dat den strijd wil staken, alreed gestaakt heeft, moet een bittere grief wezen voor de burgers die alles veil hebben gehad om hun onafhankelijkheid te verdedigen.
Maar men bedenke, dat de Vrijstaat veel meer verengelscht is dan Transvaal. Voor geen gevaar van opslorping beducht, heeft men daar de Engelschen veel gemakkelijker tot de burgerrechten toegelaten. De Engelsche taal was er ook veel dieper doorgedrongen dan in de zusterrepubliek. Een Engelschman van afkomst en neigingen als Fraser kon een tijd geleden nog de leider van een machtige partij in den Vrijstaat zijn. En nu Lord Roberts meester in de hoofdstad is, vond hij naast dien Fraser den onderstaatssecretaris Collins, wiens naam zijn afkomst voldoende aangeeft, dadelijk bereid in Engelschen dienst te treden. Van een laatst standhouden tegen den vijand wilden de Vrijstaters in Bloemfontein niet meer weten, en hoe weinig ernst het althans een deel van de burgers van dezen staat met den oorlog is geweest, kan hieruit blijken, dat zij hun spoor naar het zuiden ongeschonden hebben bewaard. Engelsche troepen zijn er veilig over vervoerd. Wat zal er nu worden van de commando's die nog ten noorden van de Oranjerivier staan, terwijl de Engelschen uit de Kaapkolonie dien stroom al overgetrokken zijn?
* * *
En toch gaat het zoo goed om de onafhankelijkheid van den Vrijstaat als van die der Z.-A. Republiek! Daar is geen twijfel meer aan. President Kruger en president Steijn hebben den 5en Maart een telegram aan Lord Salisbury gericht om hun aan te bieden, den oorlog te staken onder voorwaarde van erkenning van de onafhankelijkheid der twee republieken en van straffeloosheid voor Britsche onderdanen die zich bij haar hebben aangesloten. Lord Salisbury heeft geantwoord, dat de Engelsche regeering aan geen van de twee republieken meer onafhankelijkheid kan toekennen. Toekennen! Alsof zij iets anders zou mogen doen dan erkennen. Maar wij zullen ons niet begeven in een ontleding van al wat er onrechtmatigs en hatelijks, scheefs en onwaars in dat antwoord is. Waar het op aankomt is, dat Engeland de twee republieken wil inlijven bij het Britsche rijk.
En nu moet nog blijken of alle Vrijstaters met de Frasers en de Collins het hoofd in den schoot zullen leggen, of dat zij met hun edelen president den strijd voortzetten, eerst nog in het noorden van den Vrijstaat en dan in Transvaal. Wij hebben er goeden moed op, dat er nog duizenden Vrijstaters zijn die den erfvijand tot het laatste toe zullen weerstaan. En de Transvalers, in hen is geen weifelen; zij zullen als een eenig man hun president trouw blijven en vechten tot zij niet meer kunnen.
In Natal hebben de burgers zich in hun ontoegankelijke bergen verschanst. Daar voert Louis Botha, de man van Colenso en den Spioenkop, ze aan. In het noorden van den Vrijstaat, waar te Kroonstad voorloopig de zetel van de Vrijstaatsche regeering is, heeft commandant-generaal Joubert het bevel van generaal de Wet overgenomen. En nu zullen de Engelschen nog eens ondervinden uit welk hout de Boeren gesneden zijn.
* * *
Er zal voor de beschaafde wereld dus nog veel interessants te zien wezen. Voorloopig kunnen de menschen nog plezier aan den oorlog beleven. Door hun tusschenkomst er een einde aan te maken, daaraan denken de mogendheden niet. Engeland heeft al gezegd, dat het geen inmenging verlangt. Een schuchter aanbod van Amerika is vriendelijk afgewezen. Frankrijk vindt, dat het in het verleden genoeg de mooie rol gespeeld heeft, zij stelt zich nu maar met de wereldtentoonstelling tevreden. Die zal ook mooi wezen en geld opbrengen bovendien. Duitschland zou het wel willen doen, maar het ongeluk is, dat het geldelijk belang in Transvaal heeft. Men zou het dus van baatzucht verdenken, en ieder weet, dat de politiek van het Duitsche rijk, zooals trouwens elke politiek, zich niet door winstbejag of zelfzucht laat leiden. En Rusland? Men zegt, dat het Engeland beloofd heeft, het niet te hinderen, zoolang het met dat lastige karweitje in Zuid-Afrika bezig is. Maar dat hoeft niet waar te wezen. Intusschen, wat doet Rusland?
De Boeren staan tegenover het Britsche rijk alleen.
17 Maart.