Voor Gerechtigheid en Vrede.
Beroep op de Natiën, vertegenwoordigd bij het Haagsche Vredescongres.
Het vorige jaar had zoo schoone gelofte gedaan aan de beschaafde menschheid.
Als wellicht bereikbaar heeft even geschitterd het ideaal, door haar denkers gezocht.
Hoog boven de redenen van staat hebben de volkeren zien stijgen een nieuw beginsel, dat van internationale gerechtigheid, door scheidsgerecht gewaarborgd.
Om aan dat beginsel voortaan de mogelijkheid eener regelmatige toepassing te verzekeren, wist Engeland alle voor het vredeswerk toen bijeengekomen mogendheden tot een blijvende samenwerking te bewegen. Het scheen alsof een beschaafde natie zelfbewust nimmermeer aanslag zou kunnen plegen op anderer onafhankelijk volksbestaan.
En thans vloeit reeds sinds maanden in Zuid-Afrika bij stroomen het bloed, vergoten door christen-natiën, op een bodem die bewaard scheen voor de vreedzame ontluiking en groei van een jong volk.
Te vergeefs hebben Engelsche staatslieden gepoogd het geweten van hun vrijheidlievend volk te sussen met de bewering, dat de Majesteit van het recht daardoor niet wordt geschonden, omdat het enkel geldt de teugeling van vazallen, opgestaan tegen hun suzerein.
Vooreerst is die bewering gebleken te steunen op een volstrekt onhoudbare voorstelling der werkelijke rechtsverhouding tusschen de beide strijdende machten. Maar bovendien zou een beroep op die volkenrechtelijke ondergeschiktheid, ook dan wanneer zij in werkelijkheid mocht hebben bestaan, toch onmogelijk meer in onzen tijd kunnen rechtvaardigen den thans gevoerden verdelgingskrijg.
Is niet een der overwinningen van deze eeuw, dat zij zoo menigmaal er in is geslaagd, tegenover de enghartige zelfzucht der staatsmachten, het goed recht te doen erkennen der nationaliteit?
Zal dan de twintigste eeuw weer zien wegdeinzen de volkenrechtelijke beginselen, die een glorie zullen blijven der negentiende?
Zal zij moeten getuigen van de herleving eener leer, zoo stuitend als die, waarbij overwegingen van staat meer gelden dan de eischen van het recht?
Door Engelands dreigende houding is deze oorlog den Boeren feitelijk eerst opgedrongen, nadat uit het verloop der in de laatste jaren gevoerde diplomatieke gedachtenwisseling duidelijk was gebleken, dat zij nimmer zouden zijn te bewegen tot het erkennen der daarbij zonder eenig recht door de Britsche regeering zich aangematigde algemeene en onbepaalde oppermacht in Zuid-Afrika.
Moet dan van dezen hachelijken strijd, waarin de noodlottige overmoed dezer roekelooze stelling door het eendrachtig verzet van heel het Hollandsch-Afrikaansche volk zóó duidelijk aan het licht is gekomen, thans niet naar waarheid worden getuigd dat zijn verdere voortzetting zelfs den oorlog zou onteeren, die hoe afschuwelijk ook, soms toch nog verschooning kän vinden in de rechtvaardigheid der zaak, waarvoor hij wordt gevoerd?
Zal de beschaving, waarop het Westen zoo fier is, nog langer den hoon moeten verduren, dat een beschaafd volk, alleen omdat het aan een ander dat zich oppermachtig waant in den weg staat, door dit laatste voor de keus wordt gesteld van òf zich te onderwerpen òf te worden uitgeroeid?
Want daarom gaat het! Alle weerkrachtigen uit de beide Republieken zijn opgestaan tot verdediging van hun grond; kinderen en grijsaards vechten naast elkander, en zoo zij niet overwinnen, stuit slechts de dood hun heldhaftigen tegenweer.
Om hun onafhankelijk volksbestaan te kunnen behouden, zijn eenmaal de voorvaderen der Boeren vrijwillig in ballingschap getogen.
Hetgeen zij en hunne nazaten sinds dien tijd van den kant der Engelsche regeering ondervonden, het was inmenging en gezagsaanmatiging, telkens weer.
Zij hebben meer dan eens in deze eeuw den overweldiger den grond moeten laten, dien zij hadden losgewoeld en bezaaid.
Van rustplaats tot rustplaats zijn zij eindelijk gekomen op de hoogvlakte, door de Vaal doorsneden.
En nu ontzegt men ook daar hun het recht tot voortgezette ontwikkeling van eigen vrij volksbestaan op dien bodem, die het laatste toevluchtsoord is geworden voor hunne onafhankelijkheid.
Helaas, het noodlot heeft het gewild, aan goud is die grond rijk!
Niet voldoende dat elk voor zich wraak roept over deze schending der menschelijkheid en gerechtigheid! Vereenigen moeten zich in de beschaafde wereld alle mannen van goeden wil, van welken landaard ook of van welke partij, om luide hunne overtuiging te doen hooren.
Van het Engeland der machtsvergoding moeten zij een beroep doen op het Engeland, waar ook thans nog de geest van Gladstone in eerbiedige herinnering voortleeft.