Neerlandia. Jaargang 4
(1900)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit verschillende Tijdschriften.
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||
ER vaart een geest van droefheid en moedeloosheid door velen van den Nederlandschen stam. Waarom moedeloosheid? Is er dan zóó weinig vertrouwen in de Boeren, dat men hunne zaak verloren acht na eersten grooten tegenspoed? Maar dan zou immers hunne vrijheidsliefde overschatting, hun oorlogsverklaring onbezonnenheid zijn geweest! Dan zonden wij moeten berusten in hun knechtschap aan een volk, dat zijne rampen droeg met eere. Niet zoo. De toestand zij veranderd, wie de Boeren kent, niet den enkeling maar het volk, die verwacht onvervaard den einduitslag, ondanks alles. Die vertrouwt zonder kleinmoedigheid, en dat niet enkel omdat hij gelooft in de zege van het recht.
In vrede zoowel als in oorlog, altijd hebben de Boeren scheidsgerecht gewild. Maar Engeland weigerde het. Met reden: wie zijn zaak niet vertrouwt, die vreest den rechter. En ook uit ons land is een stem opgegaan om vrede, maar onder beding van onbetwistbare onafhankelijkheid der twee Republieken. Over de geheele beschaafde wereld, ook in Engeland zelf, zal het bezadigde, weloverwogen Beroep op de Natiën worden gehoord, als een uiting van eenige duizenden Nederlanders, allen mannen van invloed in hun kring, velen met Europeeschen naam of zelfs wereldberoemd. Tot wie zij zich richten? Niet tot Koningin of regeering, maar tot de natiën die vertegenwoordigd waren bij het Haagsche Vredescongres. Het is een beroep op het wereldgeweten, dat leeft in de volkeren. Zal het baten? Maar wie ziet aan de korrel de vruchtdragende halm? Men zaaie slechts, alsof men zeker ware van den oogst. |
|