Onder de moeilijkste omstandigheden heeft de Vlaamsche Opera het te Antwerpen volgehouden. Wat het meest hare ontwikkeling in den weg heeft gestaan, was dat ze geen eigen Schouwburg had en daarom 's Zondags niet spelen kon, wat financiëel zeer nadeelig was.
In den loop van verleden jaar verklaarde Burgemeester Jan van Rijswijck op een Vlaamsch feestmaal, dat de stad Antwerpen zorgen zou voor een eigen nieuwen schouwburg.
Dezer dagen werd de zaak vluchtig in den Gemeenteraad onderzocht.
De Heer Van Cuyck, schepen (wethouder) van schoone kunsten, klaagde, dat er geen geld voor grond voor zoo'n nieuwen schouwburg te vinden was; doch Burgemeester Van Rijswijck sprak eenige geruststellende woorden en beloofde de zaak aan de dagorde van den Raad te zullen brengen, zoodat men hopen mag dat de Opera wel eens onder een eigen dak zal wonen. Dan is haar bestaan voor goed verzekerd.
* * *
Van muziek gesproken. Men kondigt de 25ste uitgave aan van het zoo populair en zoo roerend zangstuk Ik ken een lied van Willem de Mol, dat ook in Noord-Nederland wel zal bekend zijn.
Het Willems-Fonds maakt er eene prachtuitgave van, die verschijnen zal met het portret van den toonzetter en van den dichter van het lied (Gentil Antheunis) en versierd zal zijn met eene afbeelding van De Rudder's bas-relief Het Vlaamsche lied op het gedenkteeken ter eere van Jan Frans Willems te Gent.
* * *
Van de Vlamingen zal niet beweerd worden, dat ze hun mannen van beteekenis vergeten. Integendeel, die beteekenis moet al niet overweldigend groot zijn om door hen gehuldigd te worden. Standbeelden en borstbeelden daar zijn ze kwistig genoeg mee. Nu, als Guido Gezelle zijn borstbeeld krijgt, (waaraan Jan Lagae arbeidt en dat in Augustus te Kortrijk door het stedelijk bestuur zal onthuld worden) zal men niet kunnen glimlachen om de Vlaamsche statuomanie.
In Guido Gezelle verloren we een groot dichter. In René de Clercq, die zijn eersteling, Echo's, liet verschijnen, maken we kennis met een jong dichter, die veel goeds belooft. Het ligt niet op den weg van Neerlandia om over letterkunde te spreken. Doch, wanneer het Vlaanderen geldt, mag die regel niet al te streng opgevat worden. Immers hier vinden alle uitingen van het geestesleven, wanneer ze gebeuren in de volkstaal, hun oorsprong in de zucht om vast te houden aan eigen zelfstandigheid. Het zijn niet anders dan feiten in den taalstrijd die noodzakelijk moeten vermeld worden onder de rubriek Vlaamsche Beweging. Trouwens, de werken, vooral van onze jonge schrijvers, dringen zoo moeilijk in 't Noorden door, dat men 't ons wel ten goede zal houden, als we er hier terloops de aandacht op vestigen, dat Raphaël Verhulst liet verschijnen: Langs Groene Hagen, waarin het libretto van Quinten Metsijs is opgenomen; Leonard Buyot (Brussel): Nieuwe Gedichten. In Noord-Nederland zal aan de aandacht niet ontgaan zijn, het werk, dat Hendrik de Marez, uit Gent, schrijver van de Gouden Vlinders, de Bruid van Quinten Metsys, enz. bij den Amsterdamschen uitgever H.J.W. Becht heeft laten verschijnen. Het boek, getiteld: de Zee bevat vier novellen. Het scherpziende oog van den zielkundige heeft met veel talent er de menschelijke zwakheden in ontleed. De stijl is kleurig en boeiend; enkele beschrijvingen b.v. in het eerste stuk Elegie zijn meesterlijk.
Als we ten slotte vermelden de merkwaardige Geschiedenis van de stad Leuven, door Dr. Herman van der Linden, te Leuven verschenen bij Aug. Fonteyn, vraagt men ons wellicht ook verwonderd naar de reden van die vermelding in een Tijdschrift als Neerlandia. De reden is dezelfde: Dr. H. van der Linden is een oud-leerling van de vroegere Vlaamsche Normaalschool te Gent, (alweer in 't leven geroepen door de Vlaamsche Beweging) een van onze degelijke wetenschappelijke krachten. Zijn werk (528 gr. 8o blz.) met talrijke platen opgeluisterd, levert uitstekende bladzijden over de sociale toestanden in de middeleeuwen.
De verschijning van dit werk brengt ons nog het afsterven te binnen van Dr. Julius Frederichs, in December heengegaan, een jong historicus van groote verdienste en werkzaam Vlaamschgezinde, die met Jan de Windt en Herman Sabbe, onder de degelijksten behoorde in jong wetenschappelijk Vlaanderen.
* * *
De heer Buls, die een overtuigde Vlaamschgezinde was en aan de Vlaamsche Beweging groote diensten heeft bewezen, is, zooals men weet, onlangs als burgemeester van Brussel afgetreden.
Hij werd vervangen door den heer Emiel de Mot, die als d.d. burgemeester, tijdens eene buitenlandsche reis van den heer Buls, zich berucht gemaakt heeft door eenen grooten optocht der Vlamingen te Brussel te verbieden, ter gelegenheid van de gelijkheidswet De Vriendt - Coremans.
Niet zoodra was de heer de Mot als burgemeester der hoofdstad opgetreden, of hij wilde zich met de Vlamingen verzoenen. [Op een feestmaal, waar ook aanzat de heer Julius Hoste, hoofdopsteller van Het laatste nieuws, die tegen den heer de Mot eene hevige polemiek gevoerd heeft naar aanleiding van den verboden stoet, zag men plotseling den heer burgemeester zijne plaats verlaten om met den heer Hoste te gaan klinken, zeggende: ‘Hoste, je viens à vous pour vous serrer la main et j'éspère que tout sera oublié entre nous. Je veux être le bourgmestre de tout le monde, des Flamands et des Wallons’.]
Dit incident werd in de drukpers zeer besproken.
* * *
In hare zitting van 23 Januari l.l. hield de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers zich ter loops met de zaken van Zuid-Afrika bezig.
De heer Denis, socialist en hoogleeraar te Brussel, had den Minister van Buitenlandsche Zaken ondervraagd over de aanhouding der Belgische ambulance op den Herzog.
De Minister de Favereau betoonde zich kleinzielig in zijn antwoord. Bijna vlocht hij kronen aan Engeland, omdat het ten slotte de Herzog toch losliet en de ambulance naar Pretoria liet optrekken. Daarenboven toonde de Minister weinig waarheidszin of was slecht ingelicht, toen hij beweerde dat de Belgische ambulance verzuimd had zich in verbinding te stellen met het Roode Kruis.
Het Antwerpsch Comiteit, met onzen wakkeren vriend Pol de Mont aan het hoofd, heeft niets verzuimd om eene regelmatige aansluiting bij het Roode Kruis (Afd. België) te bekomen.
Daartoe was de toestemming van het Ministerie van Oorlog noodig. Ook wendde zich het Antwerpsch Comiteit tot generaal Cousebant van Alkemade; doch deze weigerde tweemaal, eerst officieus, daarna plechtig en officiëel.
Moedig, zelfs menschlievend is deze handeling der Belgische regeering niet.
Wat men al doet in België en in Holland, in de officiëele kringen, om Engeland niet te mishagen!
* * *
In hare zitting van 7 Februari heeft de Kamer een voorstel van den heer Juliaan de Vriendt aangenomen, waarbij bepaald wordt dat de bankbiljetten, uit te geven door de Nationale Bank, in de twee talen zullen worden gedrukt.
* * *
In de zitting van het Nationaal Vlaamsch Verbond te Gent, 28 Januari, voorgezeten door den heer Juliaan de Vriendt, werd het vraagstuk van de Vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool grondig besproken en toegelicht door Prof. J. Mac Leod, die niet kon nalaten het voorstel van den heer DeVigne te betreuren, dat niemand bevredigen kan en dat gansch onwetenschappelijk is.
* * *
Verleden maand heeft de Gentsche tak van het A.N.V. zijn bestuur vernieuwd en tot bestuursleden gekozen de H.H.:
Prof. E. Bouqué, Boute, E. de Backer, C. de Bruyne, Mej. R. de Guchtenaere, E. Fabri, Prof. P. Fredericq, Mr. A. Gottigny, K. Lybaert, Prof. H. Logeman, Prof. J. Mac Leod. H. Meert, G.D. Minnaert, Prof. Mr. J. Obrie, Quicke, A. Siffer, K. van der Cruyssen, O. van Hauwaert, G. van Rijn, Prof. J. Vercoullie, J. Wannyn.
De Heer Prof. J. Obrie werd aangesteld als voorzitter, de Heeren E. Fabri en Prof. J. Vercoullie als onder-voorzitters, de Heer O. van Hauwaert als eerste schrijver, Mr. A. Gottigny als tweede schrijver en de Heer G. van Rijn als penningmeester.
* * *
Een van de laatste verrichtingen van de Association flamande pour la propagation de la langue Française te Gent, is geweest het laten uitdeelen aan de poorten van de Gentsche scholen van een strooibiljet waarin van de Vlaamschgezinden wordt gezegd, dat: ‘zij vormen een bende uitbuiters, gekend onder den naam van flaminganten, welke er gedurig op uit zijn om alle vette en welbetaalde plaatsen in te palmen.
En wanneer zij zoo hunnen zak hebben gevuld, lachen zij niet weinig met de eenvoudige lieden die ze belangloos ondersteund hadden, gehoor gevende aan hun ijdele woorden’.