Generaal Karel van der Heyden.
Ter gedachtenisse.
Karel van der Heyden als majoor (naar een eenig portret).
BIJ de beschouwing van bovenstaande beeltenis, die zoo juist teruggeeft het rustige heldengelaat van Karel van der Heyden, word ik bestormd door herinneringen. Zij zijn zonder uitzondering van aangenamen aard en slechts eene enkele vervult mij met diepen weemoed.
Die voert mij terug naar het huis der rouwe op dien somberen dertigsten dag der vorige maand. Daarbinnen in de eerste plaats eene diepgetroffene weduwe, aan wie gegeven werd onzen onvergetelijken vriend zulk een heerlijken levensavond te bereiden. Zij doet helaas zoo noode afstand van die taak der liefde!
In hare nabijheid, door een zacht licht beschenen, de zoo welbekende trekken van den doode, kunstig geboetseerd door vaardige vriendenhand. Daarboven de figuur van de bekende bronzen groep ‘Ense et aratro’, op Van der Heyden nederziende als op een geestverwant.
Inderdaad zwaard en ploeg zijn wel de zinnebeelden, waardoor zijn dadenrijke leven op de beste wijze wordt gekarakteriseerd. Geen wonder dan ook dat aan dat huldeblijk, hem vier jaren vroeger op zijn 70en verjaardag door tallooze vereerders aangeboden, juist deze vorm werd gegeven.
Als vanzelf voert dezelfde herinnering ook naar den vreedzamen doodenakker, waar zoowel de Majesteit van den troon als 's lands regeering en eene ontelbare schare vertegenwoordigers van het Nederlandsche volk zich vereenigd hadden om hulde te brengen aan den grooten vaderlander, die daar naar zijne laatste rustplaats werd geleid.
En toen onder eene eerbiedige stilte, slechts verbroken door het zachte ruischen der tonen van een geestelijk lied, de kist in de groeve nederdaalde, kwam onwillekeurig de vraag bij mij op, waarmede van Limburg Brouwer zijn Akbar besluit: ‘zou dat ook misschien de onsterfelijkheid kunnen zijn?’
F.A. van Braam Houckgeest.
Dordrecht, Februari 1900.