Uit Vlaanderen.
ONDER de dingen, die in den laatsten tijd de Vlaamsche geesten in beroering gebracht hebben, behooren in de eerste plaats zekere brief van den Heer J.O. De Vigne, Schepen der stad Gent, over de Vlaamsche Hoogeschool, verschenen in het Volksbelang, en de bespreking, die over hetzelfde onderwerp plaats vond tusschen Anseele, den leider van de Vlaamsche socialisten en Leonce Ducatillon, een van de leiders van de Christen-democraten.
De Heer De Vigne heeft zich in zijn strijderstijd zeer verdienstelijk gemaakt ten opzichte van de Vlaamsche beweging, daar het aan hem en aan Coremans te danken is, dat we de Taalwet gekregen hebben, die het gebruik van het Nederlandsch in het Middelbaar Onderwijs regelt als voertaal voor het onderwijs in Duitsch, Engelsch, Geschiedenis en Aardrijkskunde en Natuurlijke Wetenschappen. Voorheen werden alle vakken, in Vlaamsche Middelbare scholen en Athenaea in het Fransch onderwezen, wat zeker niet bevorderlijk was aan de verstandelijke ontwikkeling van de Vlaamsche leerlingen en allerminst voor een degelijke kennis van het Nederlandsch bij de Vlaamsche bevolking.
Is het met die kennis thans op verre na niet in orde, toch is het onbetwistbaar, dat die wet veel goeds heeft gesticht.
Heeft de Heer De Vigne de groote verdienste van een der vaders van bedoelde wet geweest te zijn, in de laatste jaren was zijn aandeel aan den werkdadigen Vlaamschen strijd - artikelen, welke hij schreef in 't Volksbelang daargelaten, - maar mager. Als Schepen van de stad Gent had hij ongetwijfeld veel kunnen doen om onze taal in 't bestuur van deze stad veld te doen winnen. Dat is niet het geval geweest. Gaandeweg is het onderwijs in de Gentsche gemeentescholen, vooral in de meisjesscholen, volkomen verfranscht geworden. Het is ons niet bekend, dat de Heer De Vigne ooit een poging gedaan heeft om die verfransching tegen te gaan.
Eén daad strekt hem tot eer als Vlaamschgezinde: toen het Gentsche Gemeenteraadslid Hollet op een meeting te Luik de flaminganten had gehoord, heeft hij door zijn optreden de verkiezing voor dien Waal onmogelijk gemaakt. Doch, behalve zijn optreden in deze omstandigheid, mag men zeggen, dat hij buiten den strijd stond. Hij nam geen deel aan de werkzaamheden van Vlaamschgezinde vereenigingen, verscheen nooit op vergaderingen, waar de Vlaamsche belangen besproken werden.
Het was dan ook tot ieders groote verwondering, dat den 2 Dec., op een oogenblik, dat de quaestie van de Vlaamsche Hoogeschool rustte, van hem in 't Volksbelang (Gent) een brief verscheen, waarin hij te velde trok tegen het ontwerp van trapsgewijze vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool, voorgesteld en verdedigd in een zeer merkwaardig verslag van Prof. Mac Leod, waarop alle strijdende Vlaamschgezinden zich hadden vereenigd. De eisch, dat het onderwijs in de Gentsche Hoogeschool volkomen zou vervlaamscht worden, (geleidelijk evenwel en na verloop van een aantal jaren - geschat op een minimum van 20 -) was volgens hem te radicaal en had geen kans ooit ingewilligd te worden. Daarom stelt hij een ‘verzoenende oplossing’ voor. ‘In ieder van de vier faculteiten van de Hoogeschool, alsmede in de bizondere scholen (genie, kunst en nijverheid) zou er een vrije leergang over de algemeene onderwerpen der aldaar onderwezen vakken worden ingericht. Het onderwijs zou er practisch zijn, dit wil zeggen dat de lessen, die als wezenlijke herhalingen dienst zouden doen, zouden bestaan uit ondervragingen, uit samenspraken tusschen leeraars en leerlingen.... Die leergangen zouden niet verplichtend zijn: maar de regeering zou zich onthouden in het Vlaamsche land personen tot openbare ambtenaars aan te stellen, die niet zouden bewijzen, dat zij die leergangen met goed gevolg hebben bijgewoond’.
Dat middel, schrijft de Heer De Vigne verder, schendt de vrijheid voor niemand en vrijwaart alle belangen. Het zal geen enkelen leerling van onze Hoogeschool verwijderen; het zal integendeel naar de Hoogeschool van Gent de leerlingen der andere Hoogescholen, zelfs de Walen roepen, die zichzelven het middel zouden willen verschaffen om in de Vlaamsche gewesten openbare ambten te bekleeden.
Welk een verrassing die brief teweeg bracht, kunnen zij zich voorstellen, die de weinig objectieve en gauw opbruisende Zuidnederlanders kennen. Heetgebakerde strijders waren al dadelijk klaar om te spreken van... ja, van iets zeer leelijks van Devigne's wege.
Wanneer men er al zijn kalmte bij bewaart, kan men toch niet nalaten het optreden van den Heer De Vigne zeer ongewenscht en zeer ongelukkig te achten.
Het ontwerp van de vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool had ‘heftige protesten’ gewekt, zegt de Heer De Vigne.
Wie heeft geprotesteerd? De Association flamande pour la propagation de la langue française, door middel van aanplakbiljetten op de muren der stad Gent. En wie zijn de menschen van die Association? Hun onder-voorzitter de Heer Pierre Willems is er het type van. De Belgische pers, zooals trouwens de pers in heel de beschaafde wereld, betuigt onverdeeld haar sympathie en haar bewondering voor de Boeren. De heer Pierre Willems in zijn hoedanigheid van onder-voorzitter van bewuste maatschappij heeft niet kunnen nalaten naar aanleiding van de bekende brochure van Edmond Demolins, een artikel te schrijven in de Flandre Libérale, waarin de Boeren geschetst worden als hardvochtige wreedaards, als een ruw en onbeschaafd volk, dat onvermijdelijk zou en in 't belang van de beschaving het onderspit moest delven voor de hooger beschaafde Engelschen.
Bij den onzin in dit artikel verteld blijven wij niet stilstaan. De heer Meert daagde in de Flandre den heer Willems uit tot een openbaar debat over de Zuid-Afrikaansche kwestie. Een Noord-Nederlander zou nooit raden, welke een van de twee redenen was, waarom de heer Willems het debat niet wilde aanvaarden. De heer Meert, zei hij, is leeraar in 't Nederlandsch. De bespreking zou dus in die taal moeten plaats grijpen en daartoe achtte die heer zich niet in staat. Let wel, de heer Meert had niet gesproken van een debat in 't Nederlandsch. Hij zou den heer Willems wel te woord gestaan hebben ook wanneer deze Fransch sprak, wat hij dien heer in een tweeden brief schreef. Maar de gelegenheid was te schoon om eens lucht te geven aan de minachting, waarmee die H.H. vervuld zijn voor de volkstaal. ‘Je saisis, avec bonheur, schreef de heer Willems, cette occasion pour proclamer que depuis les longues années que je suis dans l'industrie, j'en ai perdu l'usage et que je ne puis plus guère m'exprimer que dans l'harmonieux patois qui est ici notre véritable langue maternelle. Avis à la jeunesse qui se destine aux affaires.’ (Ik neem met genoegen deze gelegenheid te baat om luid te verklaren dat, sedert de lange jaren, dat ik nijverheidsman ben, ik de gewoonte verloren heb om Vlaamsch te spreken en ik me niet anders zou kunnen uitdrukken dan in het welluidend patois, dat hier onze ware moedertaal is. Dat de jongelieden, die voor zaken worden opgeleid er kennis van nemen.
Het plezier van onze lezers zou niet volmaakt zijn, indien we hun niet meedeelden, dat bewuste heer Willems het gebracht heeft van klerk... tot rijk geworden fabrikant.
Voor het heftig protest van die heeren - die hun haat tegen de Vlaamsche volkstaal uitbreiden tot het heldenvolk, dat op dit oogenblik zijn bestaan verdedigt, om geen andere reden dan dat de strijd der Boeren, het behoud van hun zelfstandigheid, juist dezelfde is als de Vlaamsche strijd, al wordt deze gevoerd zonder geweer - is de heer De Vigne beducht!
Aan den anderen kant, zegt de heer De Vigne, - dit schijnt hem onbetwistbaar - heeft het ontwerp van vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool, buiten een zeer engen kring, het gunstig onthaal niet ontmoet, waarop zijn voorstanders rekenden. Hier toont de heer De Vigne genoegzaam aan hoezeer hij buiten den werkdadigen Vlaamschen strijd heeft gestaan, daar hij zich nog altijd verbeeldt, dat het Vlaamschgezinde streven zich beperkt tot het geliefhebber van enkele kamerflaminganten als vanouds. Hebben de gebeurtenissen uit den laatsten tijd hem dan niets geleerd? Wellicht heeft hij de koninklijke hulde niet bijgewoond, welke aan Benoit gebracht werd, door duizenden uit den Lande, toen zijn muziekschool verheven werd tot den rang van Koninklijk Conservatorium. Heeft hij te Brussel de grootsche betooging niet bijgewoond ten voordeele van de wet De Vriendt; noch de onthulling van Ledeganck's standbeeld te Eckloo, noch die van Tony's