Het Nederlandsch in Amerika
Roedevoering van den heer van Noppen, uit New-York op het XXVste Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres.
Dames en Heeren!
Ik heb niet veel mededeelingen te doen omtrent Amerika, omdat ik niet in staat ben er veel van te zeggen, daar ik het Hollandsch nog niet goed genoeg ken om er mij gemakkelijk in uit te drukken, al kan ik het natuurlijk wel goed lezen; ik heb dan ook slechts twee jaar studie gemaakt van de taal.
Dit kan ik toch wel zeggen, dat er in Amerika veel belangstelling is voor de Hollandsche letterkunde; dit is in de laatste twee of drie jaren zeer duidelijk uitgekomen.
Nu zullen er gedurende den volgenden winter in zes hoogescholen van Amerika redevoeringen gehouden worden over Nederlandsche schrijvers, nl. over Maerlant, Vondel, Hooft, Cats, Bilderdijk, da Costa en de dichters van dezen tijd. Dat zal natuurlijk in het Engelsch geschiehen, want de Amerikanen kunnen het Nederlandsch niet verstaan.
Nu is er in New-York eene afdeeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond gesticht, en ik geloof, dat er door die afdeeling een groot werk te doen is, als zij aanmoediging krijgt uit Nederland. Naar ik meen, zal er binnen korten tijd in Columbia een professoraat gesticht worden in de Nederlandsche letterkunde. De Amerikaansche hoogescholen zijn zeer jaloersch op elkander, en als er een professoraat in het een of ander vak aan de eene hoogeschool gesticht wordt, dan komt het zeker ook aan tien andere hoogescholen. Daarom zou ik wenschen, dat deze vergadering eene aanmoediging zond aan de ‘Holland Society’ te New-York en aan de afdeeling van het Nederlandsch Verbond om dit plan te ondersteunen. Ik geloof werkelijk, dat binnen twee of drie jaren zulk een professoraat aan verschillende hoogen schoolen zou kunnen gesticht worden.
In den volgenden winter zullen ook vele redevoeringen over Nederlandsche letterkunde gehouden worden te Boston, dat daarvoor in Amerika de meest geschikte plaats is, en in New-York.
Ik was gisteren zeer blij onzen vriend uit Java te hooren. De Amerikanen hebben ook koloniën, gelijk u wel bekend is, nl. de Philippijnen; wij bezitten ze nog wel niet, maar wij hopen ze toch in de volgende vijftig jaar in onze macht te krijgen. De Nederlanders zijn wel 300 jaar op Java, Sumatra en Borneo geweest, en zij bezitten die eilanden nog niet geheel, zoodat wij mogen hopen, dat binnen vijftig jaar het grootste gedeelte der Philippijnen in ons bezit zal zijn. Ik geloof dat, als de Javanen zelf en de Nederlanders op Java groote vorderingen maken in de Nederlandsche taal en leterkunde, het mettertijd voor de Amerikanen, die dan van uit de Philippijnen handelsbetrekkingen zullen willen aanknoopen met Nederlandsch-Indië, noodig zal zijn de Nederlandsche taal aan te leeren.
Als het binnen 30 of 50 jaar zoo gesteld was, dat een 10 of 15 millioen Javanen Nederlandsch konden spreken, zou dit voor de Amerikanen eene groote aanmoediging zijn, om ook die taal aan te leeren. Op die wijze zouden er binnen een 25 of 50 jaar met de 10 millioenen Nederlanders, die er nu zijn in Nederland. Vlaanderen enz., wel een 25 millioen zijn, die Nederlandsch kunnen spreken. Dan zou zich eene grootsche toekomst openen voor de Nederlandsche letterkunde, en ik hoop, dat het eenmaal zoo ver komen zal.
Daarom zeg ik nog eens, dat het Algemeen Nederlandsch Verbond in Amerika door de studie van het Nederlandsch aan te moedigen, veel goeds kan doen. Ik geloof dat, als deze Vergadering eene officiëele aanmoediging uitsprak, dit op de Amerikanen een zeer gunstigen indrnk zou maken.
Ik bedank U zeer voor uwe welwillende aandacht.