Het Fransch als wereldtaal.
Er was een tijd, toen het Fransch werkelijk een wereldtaal mocht heeten. Zoo overwegend was de stelling door Frankrijk in Europa bekleed, zoo groot de invloed van de Fransche beschaving, dat de beschaafde lieden in alle landen Fransch lazen en spraken en dat die taal een tolk was voor internationale betrekkingen.
Zelfs ging die invloed zoover, dat de beschaafden in meer dan een land hun eigen volkstaal verzaakten om van het Fransch hun taal te maken in den beschaafden omgang. Dan was ten volle waar, wat het Duitsch versje zegt:
Frankreich hat es weit gebracht;
Frankreich kann es schaffen
Dasz so manches Land und Volk
Sedert hot begin van deze eeuw heeft het Fransch evenwel ontzaglijk veel verloren. In Noord-Nederland was het ook gedeeltelijk ingedrongen. Ziehier, wat Dr. Jan Te Winkel omtrent den huidigen toestand zegt in het IIoofdstuk Letteren en Taal uit Eene Halve Eeuw, 1848-1898:
‘In Zuid-Limburg, met name te Maastricht, was de spreektaal der beschaafden, door de oude betrekkingen van Maastricht tot Luik, in onze eeuw nog het Fransch. Dat is zelfs nu nog wel ten deele het geval, maar het schoolonderwijs heeft er ook reeds het algemeen Nederlandsch ingevoerd, en vooral heeft dat voorstanders gewonnen sind de Zuidlimburgers zich door het bezoek onzer Koninginnen in 1895 meer Nederlanders zijn gaan gevoelen, dan vroeger.
Doch niet alleen daar, maar ook over het algemeen heeft men het aan de Koninginnen te danken, dat het Fransch in de hoogere kringen meer en meer voor het Nederlandsch moet wijken.
Was het Fransch eene kwart eeuw geledon nog de gewone omgangstaal van den adel en van wie zich daarmee gelijk wilde stellen, omdat Fransch ook de hoftaal was, en spraken zelfs Haagsche ambtenaars en winkeliers nog dikwijls een - inderdaad zeer eigenaardig - Fransch: dat is in de laatste jaren veel veranderd. Het uitgeven van een in het Fransch opgesteld Journal politique, commercial et littéraire de la Haye, zooals er van 1830 tot 1849 verscheen, zou nu eene gevaarlijke financiëele onderneming zijn.
De residentie is nu de hofstad geworden en het Nederlandsch de officiëele taal van het hof, zooals ook wel niet anders mogelijk was in een tijd, waarin een Algemeen Nederlandsch Verbond kon worden gesticht, dat zich ten doel stelt, de belangen van den Nederlandschen stam en daarmee ook van de Nederlandsche taal, zoowel in Zuid- als in Noord-Nederland, zoowel in Zuid-Afrika als in andere deelen der wereld, ernstig te bevorderen, en dat een machtig middel belooft te worden om het Nederlandsch volksgevoel te versterken. Zal de Nederlandsche stam zich overal krachtig kunnen ontwikkelen, dan zal hij zijne taal moeten hoog houden, want in de taal alleen openbaart zich de eenheid van een stam, en eenheid is kracht.’