Neerlandia. Jaargang 3
(1899)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdPostprent.Redactie en Uitgever van ‘Lente’, een Nederlandsch weekblad voor jonge meisjes,Ga naar voetnoot(1) schreef in haar nummer van Zaterdag 20 Mei, naar aanleiding van een artikel over de bekende alom verspreide, te onzent uit Duitschland ingevoerde ‘Ansichtskarten’, een prijsvraag uit ‘voor het beste, kortste, zuiver Nederlandsche woord’, als naam dezer briefkaarten. ‘Overal’, heette het, ‘in couranten, tijdschriften, enz. waar van deze soort van briefkaarten sprake is, gebruikt men deze Duitsche uitdrukking en toch zal er wel een typisch woord in de Nederlandsche taal voor te vinden zijn - met een beetje moeite’. Hoe hartelijk verheugde ik mij er over, dat in ruimen kring, aan de jongeren vooral, de toekomstdragers, op deze wijze eens even herinnerd werd: geen grooter vijand voor levendig, warm taal- d.i. volksvoelen, dan de sleur om vreemde woorden over te nemen en gedachteloos als inheemsch te gebruiken. Wie weet, of niet eens 'n monstrum-Germanisme als ‘aanzichtskaart’ zou geboren worden; misschien lag het al in de wieg, om tierig opgroeiende eenmaal te heerschen en in zijn brutaal optreden ons Nederl. aanzicht voor aangezicht, dat nooit gezicht op of uitzicht op beteekend heeft, den vernederenden kaakslag te geven, om weer iets van ons zuiver, stevig taal- d.i. volksvoelen af te brokkelen. Met groote belangstelling zag ik den uitslag te gemoet, die in no 19 van Zaterdag 3 Juni is bekend gemaakt. Niet minder dan 141 antwoorden ontvingen Redactie en Uitgever: er is dus voor de zaak iets gevoeld door de lezeressen van het weekblad, dat nog slechts 5 maanden bestaat, er is door die eenvoudige vraag warmte gebracht in menig hart, er is geestdrift gewekt, en dat op zich zelf vind ik al zoo goed. Heel wat handen zullen, evenals ik, haastig naar dit nummer gegrepen hebben, dat, als het door de redactie best gekeurde, kortste, zuiver Nederlandsche woord voor ‘Ansichtskarte’ meldt: Postprent, ingezonden door Mevr. de Haan te Zuilen en Mej. J.C. Brouwer te Gouda. Tal van andere woorden werden nog opgegeven als: postplaat, postplaatje, sierkaart, kunstkaart, beeldkaart, prentbriefkaart, plaatbriefkaart, enz., ik zelf had gedacht aan plaatsbriefkaart, al vond ik de vorming van het woord leelijk. Isabella (postmerk Leiden) ‘zond een doorwrocht antwoord, waaruit bleek’, dat zij de Postprent van alle kanten bekeken had, en dat de Redactie in zijn geheel aldus laat volgen: ‘Toen de Ansichtskarte in de mode kwamen, verschenen vlug daarna ook andere luxebriefkaarten, of wil men een leelijk, maar Hollandsch woord: weeldebriefkaarten. Op de oorspronkelijke Ansichtskarte was aangebracht, meest een photogravure van 't een of ander uitzicht, gezichtje, panorama, tafereel, en daarnaar zou men die briefkaarten kunnen noemen: uitzichtbriefkaarten, gezichtjesbriefkaarten, panoramabriefkaarten, tafereelbriefkaarten (of: in 't algemeen: photogravurebriefkaarten.) Maar evenmin als de amateur-photograaf spreekt van een mooi tafereel, panorama, evenmin zullen die samenstellingen ingang vinden bij de spraakmakende gemeente. Welnu, de photograaf spreekt van een aardig kijkje, zijn photo noemt hij een kiekje. Wij kunnen onze briefkaarten noemen: kijkjes-briefkaart of kiekjes-briefkaart. Jammer dat 't laatste woord onwelluidend is, kiekjeskaart gaat iets beter, maar mooi is anders. 't Gevolg van de Ansichtskarte bestaat uit allerlei andere versierde, geïllustreerde briefkaarten. 't Oorspronkelijk idee gaat er af. Men verzond, op reis zijnde, een briefkaart, voorzien van een plaatje van de omgeving (reisbriefkaart, plaatjesbriefkaart). En de ontvanger van zoo'n briefkaart werd graaggemaakt, verleid, verlokt om die schoone streken ook eens te bezoeken. Voor hem is dus zoo'n briefkaart: een graagmakerij-, verleidings-, lokbriefkaart. Ook kocht de reiziger de briefkaart ter vervanging van een photographie, wanneer zijn beurs niet vol was. Het is dus voor hem een souvenir-briefkaart. De uitgevers, ze beschouwden de briefkaart als luie-briefschrijvers-briefkaart, of als kunstproduct (kunstbriefkaart, artistieke briefkaart), zorgden voor alle mogelijke andere versierde briefkaarkaarten met randjes, bloemetjes, reproducties naar schilderijen (reproductiebriefkaart).’ Ik hoop dat Isabella (te Leiden) mij niet kwalijk neemt dat ik op het voorbeeld der Lenteredactie, haar stukje, getuigend van zulk zuiver en zelfs geestig te pas gebracht taalvoelen, hier ter plaatse heb overgenomen. En onwillekeurig dacht ik, toen ik het voor 't eerst las: zou 't nu wel louter toeval zijn, dat Isabella's beschouwing van de zaak, die duidelijk spreekt van woordenboekschrijf kennis (om den term lexicographisch hier te vermijden), juist uit Leiden gekomen is, de stad, waar langzaam ons Nederlandsch Taalmuseum verrijst, zooals Prof. de Vries, met zijn historisch zien van de taal, ons woordenboek zoo gaarne noemde? Indien taalstudie in Leiden zoo in de lucht zit, dat zelfs een lezeres van Lentc op deze uitnemende, frissche wijze het vernederlandschen van een vreemd woord behandelt, zou men geneigd zijn te zeggen, dat de afdeeling Leiden van het Algemeen Nederlandsch Verbond toch wel bij uitstek geschikt is de taak op zich te nemen: te strijden tegen de verwording van onze taal, gelijk door den afgevaardigde van Rotterdam, op de Algemeene Vergadering van het A.N.V. 1.1.27 Mei te Dordrecht, reeds werd opgemerkt Maar om nu op de zaak terug te komen: wij zijn een uitstekend Nederlandsch woord Postprent rijker voor het Duitsche ‘Ansichtskarte’, dat ik in een Nederlandschen winkel nooit op de lippen heb willen nemen, maar liever omschreef. Tegen de vorming van het woord kan, dunkt me, geen bezwaar zijn, naast postband: strook met gedrukt adres, postblad: blad papier met gedrukten postzegel. Misschien zal men aanmerken dat voor de grootte van 'n briefkaart het woord prent minder geschikt is, en het verkleinwoord beter past: maar prent is toch de algemeene term voor teekening of af beelding in druk, evenals ook bij postband en postblad de gedachte aan groot of klein door den algemeenen term is uitgewischt. Hartelijk hoop ik dan ook, dat dit goede, nieuw-Nederlandsche woord weldra overal doordvingt, waar Nederlandschsprekenden tot heden ‘Ansichtskarte’ verzonden, overal waar Neerlandia wordt gelezen, waar men zijn taal dus nog niet achteloos behandelt als 'n soort ruilmiddel, dat men in 't dagelijksch verkeer, zoo in zijn naaste omgeving wel noodig heeft, maar dat men heel makkelijk, waarom niet, zou willen inwisselen tegen vreemde, meer gangbare munt, overal dus, waar men in zijn taal nog ziet den levenskiem, nog voelt de levenskracht, en nog niet door de sleur verleerd heeft, elk uitheemsch woord, ook al bezigt men 't nu en dan - niet-gebruiken is beter - als 'n indringer te beschouwen. Het Duitsche ‘Ansichtskarte’ moet gebannen, een Nederlandsch ‘Aanzichtskaart’ in de wieg gesmoord! Dr. J. Aleida Nijland. Rotterdam. |
|