Wij zouden onze aanhaling van Potgieter kunnen vervolgen:
‘Er was een tijd waarin de hollandsche handel den moed had, de hoeijen te verbreken, hem door den beheerscher der beide Indiën aangelegd, en, stouter nog, de ongenade van 's aardrijks uithoeken braveerde om eenen doortogt te vinden, “door natuur ontzegd;” een tijd waarin de winzucht een' adelbrief verwierf, door hare verzustering met de wetenschap’ ...
En nu?
Onze handel verkeert wel is waar voor een gedeelte in een tijdperk van betrekkelijken bloei; maar onze ondernemingsgeest? Er wordt door enkelen wel wat gedaan - wij zouden Roemenië, den Kongo, en nog andere streken kunnen noemen - in dat opzicht hebben wij zeker nog geen reden tot tevredenheid. Onze buren zijn op handelsgebied zeer krachtig werkzaam: Duitschland wordt haast overal een gevaarlijke mededinger voor Engeland; en wat België betreft: nog kort geleden kon men een bewijs vinden van den Belgischen ondernemingsgeest in het ontzaglijke, pas ontgonnen China - waar wij Noord-Nederlanders, bijna buren toch door onze bezittingen in Indië - ter nauwernood eenige handelsbetrekkingen hebben. De Chineesche regeering zal een vertegenwoordiger vestigen te Brussel, wegens den omvang dien de hetrekkingen tusschen beide landen genomen hebben.
Hoe klaagde daarentegen onze zaakgelastigde en consul-generaal te Teheran, de heer Bosschaert, pas weer over de onverschilligheid van de Nederlandsche kooplieden en kapitalisten ten aanzien van Perzië (in no 21 van de consulaire verslagen en berichten) - met welk land wij nauwelijks betrekkingen zouden hebben indien de firma Hotz er niet flink haar best deed.
***
Van het aandeel der Nederlanders in wetenschappelijke onderzoekingen sprekende, denken wij aan het plan om een expeditie tot waarneming van de zonsverduistering van 1901 naar Sumatra te zenden, nu het zeldzaam geval zich voordoet, dat het vorschijnsel daar uitstekend te zien kan zijn; aan de toekenning van den Baumgartner-prijs aan Dr. P. Zeeman te Amsterdam, voor zijn onderzoek van spectra in het magnetische veld, dat het verschijnsel van ‘Zeeman’ reeds wereldberoemd gemaakt heeft, en dan hebben we gelegenheid gehad, een grooten Nederlander te herdenken, den 4 Juli op onvergetelijke wijze gehuldigd: Hugo de Groot.
In tegenwoordigheid van vele leden der Vredes-Conferentie heeft de Amerikaansche gedeputeerde Andrew White, op het onafhankelijksfeest der Vereenigde Staten, te Delft, Grotius herdacht..
‘De vredesconferentie, zeide White o.a., is de eerste samenkomst van dien aard, in de geschiedenis der menschheid, en haar eenig doel is, de grondbeginselen die Grotius, het eerst van allen grondig ontwikkelde en voor goed vaststelde verder te ontvouwen.... De geest die in Grotius' tijd de heele wereld bezielde, in oorlog of vrede, was die van Machiavelli, de geest van onzedelijkheid. Die geest heeft meer dan honderd jaar doorgewerkt. Om de diensten te begrijpen, door de theorie van Grotius bewezen, behoeven wij alleen te vergelijken Machiavelli's “Prince” met Grotius' “De Jure Belli ac Pacis”. Uit zijn eigen voorstelling van de verhouding van den goddelijken geest tegenover al de valschheden van zijn tijd groeide een theorie van internationale zedeleer, die de beginselen van Machiavelli verbande; uit zijn opvatting van de verhouding van den goddelijken geest tegenover al de wreedheden, die hij zelf in den tachtigjarigen oorlog had gezien en waarvan hem mededeelingen toestroomden uit den dertigjarigen oorlog, kwam die inspiratie om eene betere regeling van de dingen in oorlogstijd te bevorderen....’
***
Ten slotte iets ever een maatregel die eerstdaags genomen zal worden, na jaren en jaren aanbevolen te zijn: de instelling van een doctoraat in het Roomsch-Hollandsch recht dat ten grondslag ligt aan het geheele Zuid-Afrikaansche recht. Eindelijk zullen hierdoor dan onze universiteiten toegankelijk gemaakt worden voor onze stamgenooten in Zuid-Afrika die tegenwoordig, al spreken zij ook Hollandsch, een wetenschappelijke opleiding opleiding aan een schotsche of Engelsche universiseit wel moeten verkiezen, daar die hun zooveel gemakkelijker tot hun doel brengt. En welk een schade voor het behoud van den Nederlandschen zin, van de Nederlandsche taal, dààruit geboren wordt, dat de zonen des lands die de aanzienlijkste positiën in den Staat zullen innemen, in den vreemde opgevoed worden - dat behoeft wel niet nader te worden aangetoond.
Reeds in 1876 had, zooals de heer E.J. Van Gorkom dezer dagen in een gids-artikel opmerkte, onze wetgever in dat opzicht de thans voorgestelde bepalingen kunnen maken. ‘In welk een krachtigen steun der meer ontwikkelden - zegt hij - zou daarginds (in Zuid-Afrika) het gebruik onzer Nederlandsche taal, en daarmee heel het strèven der Hollandsche-Afrikaansche bevolking naar versterking harer nationale zelfstandigheid zich wellicht thans reeds kunnen verheugen, indien onze wetgever aan de forensen onzer Nederlandsche hoogeschoolen het afleggen van eenig examen ter verkrijging van een academischen graad feitelijk niet zoo goed als onmogelijk had gemaakt!’
Nu, ook hier geldt: beter laat den nooit.
Actenos.