De Nederlandsche taal en de Indiërs.
Van Luitenant Clockener Brousson vernam ik een en ander over de groote taalbeweging door het Algemeen Nederlandsch Verbond begonnen.
ZWEG. las mij ook een en ander uit Neerlandia voor, hetgeen mij deed besluiten om èn in Uw orgaan èn in de Soldatenkrant eens een beroep te doen op de vrienden van de Hollandsche taal.
Maar al te vaak wordt vergeten, dat het èn voor Nederland èn voor Indië van groot belang zou zijn, als de omgangstaal in plaats van het Maleisch 't Hollandsch werd.
Het Nederlandsch sprekende gedeelte der inheemsche bevolking is, vergeleken bij het overige, al zeer klein te noemen; het cijfer wordt nog kleiner, wanneer men bedenkt, dat Europeesche en Indo-Europeesche kinderen op kleine plaatsen vooral op de Buitenbezittingen, zeer slecht hun moedertaal (soms ook hun vadertaal alleen) leeren spreken en wel om de eenvoudige reden, dat daar geen scholen zijn.
Wanneer er in Nederland algemeene leerplicht wordt ingevoerd, zooals de couranten schrijven, zou men in patria dan ook eens aan ons denken? En men moest dan niet alleen voor Europeanen en Indo-Europeanen zorgen, doch ook de Inlandsche ouders in de gelegenheid stellen, vooral de adellijke, om hun kinderen behoorlijk te doen onderwijzen. In de verre toekomst zou het dan misschien mogelijk worden om allen, onafhankelijk van rang of stand, van rijkdom of armoede, van huidskleur of religie, lager onderwijs te doen genieten
Men zou dan een Chinees tegen een Maleier, een Javaan tegen een Dajakker, een Amboinees tegen een Menangkabauer in de gemeenschappelijke taal, het Hollandsch hooren spreken.
Waarom zouden zij dat niet even goed kunnen leeren als de Hottentotten, Kaffers en Boschjesmannen in de Transvaal? Wat ik van die lui gelezen heb, heeft mij overtuigd, dat wij hier als ras toch veel hooger staan. Denk slechts aan de eeuwenoude beschaving der Hindoe's.
Spreekt de Inlander eenmaal Hollandsch, dan ontbreekt het hem niet aan geschikte lectuur, waardoor hij zich verder ontwikkelen kan. Hij zal, toegerust met de kennis der Nederlandsche taal vele dingen leeren kennen en begrijpen, die hem anders onbekend zouden blijven.
Wanneer wij ten strijde trokken tegen de vijanden onzer hooge Gebiedster, Koningin Wilhelmina, dan zouden wij even als onze blanke kameraden met geestdrift de Vaderlandsche liederen zingen ter eere van Oranje en Nederland.
De Vaderlandsche geschiedenis zou ons dan niet langer onbekend blijven; eene geschiedenis, waarvan wij veel meer zouden leeren dan van de leugenachtige legenden, die ons nu door de priesters verhaald worden en die bij velen 't fanatisme aankweeken. Wij zouden begrijpen, dat de Almachtige Gebieder over hemel en aarde geen verschil maakt tusschen Mohamedanen en Christenen; dat Hollanders en Inlanders beiden Zijne kinderen zijn, die Hem alleen op verschillende wijze eeren en liefhebben. Er zou dan een hechte band ontstaan tusschen Nederland en Indië; terwijl wij te wapen zouden vliegen, wanneer een Engelschman, Amerikaan of Japannees ons te na kwam.
Dat de beschaving zeer snel zou vorderen, behoeft geen betoog. Indië zou een land worden waar kunsten en wetenschappen beoefend worden en waar liefde voor Nederland en 't Oranjehuis heerschten als bij U. Ook nu houdt de Inlander veel van Hare Majesteit, doch het is meer eene domme bijgeloovige vereering, zoo heel anders als de liefde, die gij Hollanders en wij, ontwikkelde Inlanders voor de laatste telg van het beroemde vorstelijk geslacht der Gode welgevallige Oranje's koesteren. Onze liefde berust op onze kennis van de Vaderlandsche geschiedenis, op hetgeen wij in Hollandsche boeken en couranten gelezen hebben.
Slaan wij thans een blik op de Inlandsche maatschappij, dan zien wij reeds bij een deel harer leden een streven naar meerdere kennis der Nederlandsche taal. Velen hunner abonneerden zich op Hollandsche tijdschriften en couranten en spreken 't Hollandsch tegen elkaar.
Zoo spreken wij, leerlingen der dokter-djawaschool hier ter stede nooit anders dan Hollandsch onder elkaar.
De naar kennis dorstende Inlander stuit helaas, op hinderpalen. Twee zaken vallen hierbij al dadelijk in het oog. Primo, dat ter bereiking van zijn doel weinig gelegenheid bestaat; secundo, wordt hij afgeschrikt door de onbegrijpelijke bijna overal heerschende gewoonte van de Europeanen, om tegen ons, Hollandsch verstaande en sprekende Inlanders toch Maleisch en meestal slecht Maleisch te spreken.
U mijn hartelijken dank betuigende voor de welverleende plaatsruimte, zoo teeken ik mij met de beste wenschen voor Uw blad en het A.N.V.
Hoogachtend,
Tehupeiory,
leerling der dokter-djawaschool.
Weltevreden, 25 April 1899.