Neerlandia. Jaargang 3
(1899)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
sleten argumenten tegen de Vlaamsche Beweging werden aangehaald, o.a., dat de Vlaamsche Beweging tot uitslag zal hebben de Vlamingen af te zonderen van de beschaafde wereld binnen hun eng taalgebied. Hier wijdt de H. Buls den onderstaanden tweeden brief aan.
Brussel, 26 April 1899.
Geachte Redacteur,
Met veel genoegen ontwaar ik dat het mogelijk blijkt het Vlaamsche vraagstuk grondig in La Liberté te bespreken en dat de wijze van redetwisten, hier aangenomen, gelukkig afsteekt bij de spotternijen, die de hoofdschotel vormen van de beweegredenen der Fransche dagbladpers.
Ik teeken aan dat vele feiten door mijn geachten tegenstander worden aanvaard, nl. de weinige aanleg der Walen voor de studie van Engelsch en Duitsch; het onbetwist bestaan en de onbaatzuchtigheid der Vlaamsche beweging; het innig verband, dat bestaat tusschen de taal en 't karakter van een ras; de invloed van de nationale taal op het behoud der eigenaardigheden van een volk, kortom, hetgeen de Vlamingen belichamen in hun spreuk: Eigen Taal, Eigen Kunst. Maar ik verschil in meening met uw correspondent, waar hij staande houdt dat het Nederlandsch voor ons een vreemde taal is. Geen onderscheid van taal wordt door mij waargenomen wanneer ik Iris van den Vlaming Pol de Mont lees en daarna Majesteit doorloop, gevloeid uit de pen van den Hollander Couperus. Hoe komt dit? Omdat beiden zich bedienen van de letterkundige taal, het Nederlandsch. De verscheidenheid van gewestspraken, als argument aangevoerd, houdt geen stuk; gewestspraken bestaan in Holland, Frankrijk, Engeland, Duitschland en Italië. Nooit werd dit feit als reden gebezigd om aan die landen het bezit eener letterkundige taal, die door allen begrepen wordt, te ontzeggen. Er is geen sprake van ‘het begunstigen der schepping en ontwikkeling eener zoogenaamde Vlaamsche taal, die nog niet bestaat en waarin alle onder dezen naam in België gebruikte idiomen zich zouden samensmelten,’ zooals uw correspondent zegt. Dat ware nuttelooze moeite, niet om de door hem opgegeven reden, maar omdat die taal sinds lang bestaat. Het is de taal van Conscience, Ledeganck, Van Duyse, Dautzenberg, Van Beers, Dodd, de gezusters Loveling, De Cort, Vuylsteke, Coopman en tal van andere bekende schrijvers; van de uitgaven van het Willems-Fonds en Davids-Fonds, die zoo verspreid zijn onder onze Vlaamsche werklieden en boeren; van het honderdtal Vlaamsche kranten in België gedrukt. Hoe kan uw correspondent bewijzen dat deze litteratuur evenveel lezers zou vinden - zooals hij voorgeeft - indien die boeken, dichtwerken, tijdschriften en nieuwsbladen geschreven waren in een door het volk niet begrepen taal? 't Komt mij voor dat uw correspondent slechts een gebrekkige kennis bezit omtrent het Vlaamsche volk en zijn taal. Ik heb mijn land in alle richtingen doorkruist en werd daarbij gewaar dat de boeren der Kempen, in de omstreken van Turnhout en Moll, de letterkundige taal spreken, zooals in Turenne en Toskane de boeren vrij wel de eenigen zijn, welke die van hun land spreken; bovendien deed ik de ervaring op dat mijn letterkundige taal mij in staat stelt de adspirant-agenten van pólitie, die ik ondervraag, te begrijpen, onverschillig uit welke provincie zij komen, en dat ook zij mij verstaan. Men maakt ons nooit duidelijk, wanneer men voorgeeft dat de beoefening van het Vlaamsch ons van de beschaafde wereld zou afzonderen, waarom men ook niet aan de Hollanders, Denen, Hongaren, Tsechen, Zweden, Rumeniërs en Serviërs den raad geeft hun nationale taal te verzaken onder voorwendsel dat ze slechts door twee tot drie millioen menschen wordt gesproken. Blijven die volkeren verstoken van de wereldbeschaving omdat zij hunne taal in eere houden? In geenen deele. Diegenen onder hun staatsburgers, welke van de beschavingswerken der andere volken willen genieten of met deze in handelsbetrekking komen, getroosten zich de moeite het Duitsch, Engelsch en Fransch aan te leeren. Niet één flamingant, zelfs de onverzoenlijkste niet, houdt staande dat ons Vlaamsche volk zich moet opsluiten binnen het beperkte gebied, waar zijn taal weerklinkt. Haar zooveel mogelijk te beoefenen, haar te veredelen door ze geschikt te maken de meest verheven gedachten uit te drukken zal voor hem een middel wezen zijn moedertaal voor verval te behoeden en zijn kostbare eigenschap te bewaren van zich gemakkelijk vertrouwd te kunnen maken met het Engelsch en Duitsch, hetgeen hem niet beletten zal ook het Fransch aan te leeren. En gebeurt het dan dat de geestigheden van kluchten als de Dame de chez Maxime of de Vieux Marcheur niet door hem begrepen worden, ik zal er niet rouwig om wezen en gij evenmin, hoop ik. Men kan rechtmatigen twijfel koesteren of een Vlaamsche universiteit genoeg leerlingen zal vereenigen om haar stichting te rechtvaardigen, dit wil ik uw geachten correspondent toegeven, maar het zij dan ook den Vlamingen gegeven hierover een onderzoek in te stellen en te bewijzen dat een voldoende aantal jonge lieden genegen is zich aan de nieuwe universiteit te doen inschrijven. Aanvaard, geachte Redacteur, de betuiging mijner hoogachting. Buls. |
|