Een brief van den Heer Buls over de ‘Vlaamsche Hoogeschool’.
De Heer Buls, Burgemeester van Brussel, zonder te behooren tot de strijdende flaminganten, is den strijd tot opheffing van de Vlaamsche taalgrieven en tot opbeuring van de taal van de Vlaamsche bevolking zeer genegen. Hij deelt de overtuiging, dat geen andere dan de moedertaal voor een volk een degelijk voertuig van beschaving kan zijn. Hij schreef aan een blad van Brussel, La Liberté, onderstaanden brief, die belangrijk is met het oog op de thans in België gevoerde polemiek over een Vlaamsche Hoogeschool en den hardnekkigen strijd er tegen aangebonden door het franskiljonisme. Die brief heeft te meer gewicht, daar bij komt van een man, die, omdat hij buiten den taalstrijd staat en omdat het Nederlandsch niet eens de taal is, waarvan hij zich gewoonlijk van bedient, zonder hartstocht een objectief oordeel kan uitspreken.
Brussel, 10 April 1899.
Mijnheer de Bestuurder,
La Liberté drukt, naar aanleiding van het ontwerp van oprichting van een Vlaamsche Hoogeschool, een artikel, dat zoozeer afsteekt bij den gewonen bezadigden toon van het blad. dat ik niet weerstaan kan aan de begeerte U een dienst te bewijzen door u te verplichten dit belangrijk ontwerp grondig te onderzoeken. Ik wil daarom enkele van de beweegredenen bespreken, die pleiten voor de aanvraag van ‘zekere halsstarrige flaminganten’.
Zult gij ontkennen, dat het Vlaamsch de taal is van de groote helft van ons volk? Voorzeker niet.
Wilt gij deze nationale taal doen verdwijnen door de middelen welke Rusland gebruikt om de Polen tot Russen te maken of de Pruisen om het Groot-Hertogdom Posen te verpruisen? Voorzeker niet.
Gij zult waarschijnlijk zeggen dat men het Vlaamsch een zachten dood moet laten, sterven. Vlaanderen van lieverlede door het Fransch overweldigd, zal zijn moedertaal zien uitsterven zooals het Afrikaansche woud gedood wordt door de woekerende slingerplant.
Maar door welk gebrek aan logica verklaren dan zelfs de heftigste antivlaamschgezinde bladen zich aanhangers van 't onderwijs van de twee talen in onze gemeentescholen? Daardoor verlengen ze nutteloos den langen doodstrijd van het Vlaamsch.
Indien het bestaan van die taal onze nationale eenheid bedreigt en ons Vlaamsche volk afgezonderd houdt, het belet zijn aandeel te nemen in de beschaving van de groote Fransche natie, waarom dan halve maatregelen, waarom dan toegevingen? Eisch dadelijk de afschaffing van 't onderwijs in 't Nederlandsch in alle scholen.
Dat zoudt ge niet durven doen, omdat ge weet, dat het Vlaamsche volk met reden aan zijn oude moedertaal gehecht is; dat zij het is, die 't best zijn innigste gevoelens vertolkt; dat zij het is, die aan onze tweetalige nationaliteit een karakter geeft, 'twelk haar belet weg te smelten in die van onze groote buurnatie.
Welnu dan, indien ge niet hopen kunt, het Vlaamsch uit te roeien, ziet ge niet, dat hetgeen het meest onze nationale eenheid bedreigt, niet het gebruik der twee talen is, zooals in Zwitserland, maar wel de geestelijke scheiding tusschen het volk en de burgerij?
Het Vlaamsche volk spreekt zijn moedertaal voort; de burgerij vergeet ze zoohaast ze zich op hoogere studiën toelegt, omdat er geen Vlaamsche Hoogeschool bestaat, waar ze die kan voortzetten. Gevolg: gebrek aan geestelijk verkeer tusschen de geletterde standen en de lagere. Ziedaar de ware oorzaak van de onwetendheid, de afzondering, waarin de volksmassa's verkeeren, verlaten door hun medeburgers, die hoogere studiën hebben kunnen doen.
Hoe zwak zijn, bij 't vaststellen van dit feit, de redenen, die men aanhaalt om een hoogere beschaving in en door het Nederlandsch te weigeren!
Gebrek aan boeken! Alsof de Hollanders niet een wetenschappelijke bibliotheek bezaten even volledig als de Franschen! Buitensluiting buiten de groote beweging van de gedachte! Maar reis dan toch eens door Denemarken, Noorwegen, Holland, Zweden. Finland en zeg me of het gemiddeld peil van het volksonderricht er niet hooger is dan in Frankrijk.
Wat de bijdragen van deze kleine volkeren op het wetenschappelijk gebied van de wereld betreft, men moet die heelemaal niet kennen om te kunnen loochenen, dat ze, naar verhouding, tegen die van Frankrijk opwegen.
Het is niet alleen uit bekrompen nationaal gevoel, dat men de studie van het Nederlandsch moet onderhouden en uitbreiden; het is nog uit het oogpunt van onze internationale positie. Ingesloten tusschen Frankrijk, Engeland, Duitschland, moeten we ons niet uitsluitend aan de Latijnsche bron laven; we moeten rechtstreeks onze wetenschap putten uit de Engelsche en Duitsche boeken en niet wachten tot de Franschen ze zeer slecht hebben vertaald, wanneer ze die vertalen, want de beste wetenschappelijke werken worden niet vertaald of worden te laat vertaald.
Hebt ge dan niet opgemerkt, welke moeite onze Walen hebben om Duitsch en Engelsch te lezen?
Kijkt rondom u; gij zult zien dat het overal de Vlamingen zijn, die zich deze Germaansche talen hebben eigen gemaakt. En dat is niet te verwonderen. Lees de uitmuntende Vergelijkende studie van de levende talen van Germaanschen oorsprong, door M.J. Mélon en gij zult de nauwe verwantschap opmerken, die bestaat tusschen het Nederlandsch, het Duitsch, het Engelsch. Is het op 't oogenblik, dat op 't gebied van handel, nijverheid, koloniën het Fransch voor zijn twee Germaansche mededingers achteruitwijkt, dat we dwaasweg een taal zonder prijsgeven, die ons zoodanig de studie vergemakkelijkt voor de twee volkeren, die aan 't hoofd staan van de beschaving door hun handelsmacht en hun koloniale uitbreiding?
Indien gij toegaaft, dat er national belang kon bij zijn, om een hoogere Germaansche beschaving in ons land te bevorderen, wellicht zoudt ge tegenwerpen dat zulks onmogelijk zou zijn; dat een Vlaamsche Hoogeschool doodgeboren ware. Ik zal U met M. Hoffman, hoogleeraar te Gent, antwoorden: ‘Deze soort van onmogelijkheid is nooit volstrekt onoverkombaar, daar men den wil kan wijzigen door het verstand te verlichten.’
Daartoe heb ik willen medewerken met U deze beschouwingen te zenden.
Aanvaard, enz.
Buls.