Neerlandia. Jaargang 3
(1899)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
gevende arbeid. - Leerplicht en verzekering van werklieden. - Titulatuur bij ons en bij anderen. Een P.S.
Er is al dikwijls gewezen op het wel merkwaardige feit dat onze tijd, zoo materialistisch in veel opzichten, zooveel piëteit aan den dag legt tegenover het verledene; misschien is nooit zoo sterk als tegenwoordig de gewoonte, de manie soms, geweest om van zaken, die voor altijd voorbij zijn, de brokstukken of sporen te bewaren, om personen, die lang geleden geleefd hebben, recht te doen wedervaren of te huldigen. Vandaar het in de kleinste bijzonderheden afdalende geschiedkundig onderzoek, vandaar ook de talrijke pogingen om gebouwen en kunstwerken in den ouden staat te herstellen, en de vele feesten en plechtigheden tot herdenking van groote mannen. Zeker had Nederland alle reden om Spinoza te huldigen die, hoe verschillend hij ook beoordeeld wordt, als wijsgeer een zeer grooten invloed gehad heeft op den ontwikkelingsgang der beschaving. Te Rijnsburg heeft men het huisje, waar Spinoza woonde, nadat hij in 1660 uit Amsterdam verbannen was ter wille van zijn onafhankelijke denkbeelden, en waar hij een paar jaar van zijn kort leven doorbracht. Er werden ook veel buitenlandsche namen ter gelegenheid van deze restauratie van het Spinoza-huis te Rijnsburg met eere genoemd: Pollock en Montefiore te Londen, Bolin te Helsingfors, maar ook prof. d'Aulnis de Bourouill te Utrecht en de heer H. van Kempen te Amsterdam, terwijl de heer G. Rosenthal al vroeger tot eere-voorzitter was benoemd van de vereeniging het Spinozahuis. In het aardig huisje te Rijnsburg. dat nu zooveel mogelijk hersteld is in den staat waarin het omstreeks 1660 verkeerde, is nu van alles bijeengebracht, wat op Spinoza betrekking heeft; de inrichting van de kamers is naar mogelijkheid in overeenstemming gebracht met de omgeving waarin de wijsgeer heeft geleefd en gewerkt, en er is ook een kleine boekerij geplaatst; de kern, hoopt men, van een volledige verzameling werken van en over Spinoza. Prof. J. te Winkel telde 71 boekwerken op, voor het grootste deel geschenken. Bij de inwijding van het gerestaureerde Spinozahuis gaf prof Bolland - mijn lezers behoeven niet bang te zijn dat ik hier spreken zal over de polemiek van dezen hoogleeraar met Dr. Schaepman! - een uitvoerig overzicht van Spinoza's leven en zijn beteekenis als wijsgeer. Hij verhaalde in bijzonderheden hoe Spinoza in den loop der beide laatste eeuwen gewaardeerd, maar meer nog bestudeerd was, maar hoe toch na eenigen tijd het belang van zijn werk erkend werd: ‘Reeds op het einde der 18o eeuw gloort hooge appreciatie te zijnen aanzien, en op dit oogenblik ziet het “Heilig Huisje” te zijner gedachtenis een vergadering bijeen met een vroom gevoel voor een reliquie, waaraan geen bijgeloof of zelfs partijgeest hoeft te pas te komen. Zoo elders een kamer tot gedachtenis van Thomas van Kempen, een Rembrandtshuis te Amsterdam, zoo hier (te Rijnsburg) een huis, waarin de door ons geëerde voorzaat heeft geademd en gedacht.’
***
Een Rembrandtshuis... In afwachting van een soort van tempel waarin de vereerders van onzen grootsten kunstenaar zijn beste werken met de herinneringen aan zijn leven en omgeving te zamen zullen vinden (zal er zoo ooit een komen?) blijft men zich, ten deele nog onder den invloed van de Rembrandt-tentoonstellingen hier te lande en in Engeland, met Rembrandt bezighouden. Verleden jaar, kort na de Amsterdamsche Rembrandttentoonstelling, heeft de gemeenteraad van Amsterdam zich bezig gehouden met het groote vraagstuk van de Nachtwacht, waarover toen juist zooveel te doen was: de plaatsing en verlichting van het stuk. De burgemeester stelde den Raad dienaangaande gerust, met de verzekering dat ook de minister van meening was dat er iets gedaan behoorde te worden. En zoo zal men dan nu een ‘proeflokaal’ gaan bouwen voor de Nachtwacht - zonderlinge naam, en een zonderlinge zaak ook, want dat houten gebouwtje, dat zeven of acht duizend gulden kosten zal, moet tot niets anders dienen dan om door proeven uit te maken, hoe de Nachtwacht het best opgesteld en verlicht kan worden. Van den uitslag dezer proefnemingen zal dan de, laat ons hopen blijvende, plaatsing over Rembrandt's heerlijk werk afhangen. En dan heeft men nog wel eens gezegd dat de kunst geen zaak was van de overheid! Maar hoe zijn de tijden veranderd, nu men zooveel eer bewijst (en terecht!) aan een schilderij dat onze voorvaderen niet schroomden te verminken en te besnoeien, om het pas klaar te maken voor een zaal, die het moest ‘versieren’... Is dat echter wel ooit gebeurd? Men neemt ook algemeen aan, dat de Nachtwacht, na de voltooiing, afgesneden is, maar Jan Veth, iemand toch die mag meêpraten waar het kunstzaken geldt, heeft onlangs te Amsterdam in den breede betoogd, dat de schilderij altijd dezelfde afmetingen gehad heeft als thans, en dat het verhaal van die besnoeiing op een misverstand berust. Maar aan den anderen kant houdt men het tegendeel vol - en het zal nog wel een poos een vruchtbaar onderwerp van pennestrijd blijven.
***
Wij spraken van het streven naar herstel der overblijfselen van het verledene, in den laatsten tijd. Zoo is nu weer gewezen op de noodzakelijkheid om een paar mooie en belangrijke gedenkteekenen van de bouwkunst voor verval te behoeden: dat zijn de Sint-Janskerk te Gouda, met haar wereldberoemde glasschilderingen, overigens ook een van de grootste en merkwaardigste kerkgebouwen van ons land, en de Groote of Lieve-Vrouwe-kerk te Dordrecht, die prachtig gelegen kerk, die Van Cuyp en Van Goyen af tot Jaap Maris toe de bewondering en wellust geweest is van onze schilders, en wie er meer oog heeft voor 't schoone. De herstelling van de Goudsche kerk is aardig op weg, en daar werkt de regeering met provincie, gemeente en kerkgenootschap mede om dat mooie gebouw in beteren staat te brengen, hoewel er nog geofferd zal moeten worden, wil men dat door en door goed doen; - wat de Dordtsche kathedraal betreft, wie leest wat Mr. Overvoorde er in Oud-Holland van zegt, moet wel vreezen dat het nog zal duren voordat dit eerwaardige monument weer in orde gebracht is, en hersteld wat het wanbeheer en de wansmaak van vele geslachten er aan bedorven hebben.
***
Op het gebied van de wetgevende macht is men in den laatsten tijd druk in de weer. Twee maatregelen, die de regeering ter hand heeft genomen, vinden warme toejuiching en heftige bestrijding, dezer dagen: het wetsontwerp op den leerplicht, en de verzekering van den werkman tegen ongelukken. Bij het eerstgenoemde heeft de regeering rekening gehouden met de bezwaren die men geopperd had, en het dertiende jaar niet meer gerekend tot die waarin schoolgaan verplicht gesteld wordt, of echter de voorgestelde bepalingen op het verplichte herhalingsonderwijs er door zullen gaan, is zeer de vraag. Wat de ‘ongevallen-verzekering’ betreft, ook daarbij heeft de minister zijn oorspronkelijk wetsontwerp gewijzigd. Maar het beginsel is behouden: de werklieden in een zeer groot aantal bedrijven - verreweg de meeste gevaarlijke bedrijven - zouden verzekerd worden op kosten van de ondernemingen, de daartoe noodige uitgaven zouden dus tot de bedrijfsonkosten gerekend en op de prijzen der goederen verhaald moeten worden. Men was het vrijwel eens dat zulk een regeling ingevoerd behoorde te worden, al liepen de meeningen over de toepassing uiteen. Op het laatste oogenblik echter komen zoowaar de Delftsche Gist- en Spiritusfabriek en de Gebr. Stork te Hengelo - twee firma's die vooraan staan waar het de behartiging der belangen van de werklieden betreft - met ernstige bezwaren. De Delftsche fabriek heeft uitgerekend, dat zij den werkman dezelfde voordeelen kan verschaffen, voor een bedrag, 55 procent geringer dan een rijksbank het zou kunnen doen, en dat vooral de observatietijd van drie weken, in het wetsontwerp vastgesteld (gedurende welken tijd den werkman niets vergoed wordt, dus bij ongesteldheden van korten duur) uiterst nadeelig voor den werkman zelf zou werken. En de Kamer heeft die bezwaren zoo gewichtig geacht, dat zij de regeering in overweging gegeven heeft, er nog rekening meê te houden.
***
Iets minder ernstigs. In de Nouvelle Revue Internationale spot een Hollander of een in Holland gevestigde vreemdeling met de omslachtigheid van onze titulatuur. ‘Aan den Wel Edel Geboren heer X... rentenier’, moet men zetten: ‘Wel Edel’ is niet voegzaam meer. Zoodra echter iemand den graad van doctor in de rechten verwerft, is het uit met het belang zijner geboorte: hij wordt Wel Edel Gestreng. En bij iemand die werkelijk van adel is - of het kort geleden is geworden - zijn de gewone aanduidingen van ‘geboorte’ en ‘adel’ natuurlijk niet voldoende: zoo iemand wordt op een adres als Hoogwel geboren of Hoog geboren aangesproken. Dan heeft men de Edel Achtbare en Hoog Achtbare heeren, en wat niet al meer van poespas. Die mijnheer heeft gelijk - maar toch ook maar voor een deel. Aan den eenen kant komt ook in Holland de goede gewoonte meer en meer in zwang om eenvoudigweg aan elkaar ‘Den Heer X’ te schrijven; wat niet wegneemt dat men menschen, die graag vasthouden aan een ond gebruik, niet gaarne voor het hoofd stoot. En dan kijken we ook eens over de grenzen. Misschien valt ook bij onze Duitsche buren zoo iets van omslachtige titulatuur te bespeuren, of waarom is men daar anders zoo gesteld op titels al Geheim -, Hof -, Berg -, en wat al niet voor raden meer? Neen, waarlijk, bij de Duitschers vergeleken zijn wij nog eenvoudig en leuk, en zulke uitdrukkingen als het zoo geläufige: S. Maj. der Raiser haben allergnädigst geruht... vindt men bij ons heel-en-al niet. Evenmin de in Skandinavië heerschende gewoonte om van iemand altijd als Mijheer den apotheker X., Mijnheer den Assessor Y. te spreken; en zijn de Engelschen, zoo zuinig toch met hun woorden, afkeerig van Honorable, Right Reverend en zetten zij niet, wat wij niet doen, altijd: Prof. Johnston, K.C.B., F.R.S., F.R.G.S., enz, enz.? En de Franschen dan! Boven aan den brief en op den omslag heet 't wel is waar eenvoudig Monsieur of Madame, maar aan 't slot is men verplicht, zijn hoofsche buiging te maken, en zijn correspondent te smeeken wel de verzekering te willen aanvaarden dat men te zijnen opzichte bezield is met de beste, innigste, eerbiedigste, gevoelens. Actenos.
P.S. Den geachten inzender, over Wien Neerlands Bloed, in het vorige nummer alleen dit: Zeker, smetten zijn van anderen aard dan een vreemde afkomst - dat vind ik ook. Mààr... dat is het juist: U kunt niet wegredeneeren dat Tollens spreekt van het bloed van vreemde smetten vrij. Hij drukt zich dus, op z'n best beoordeeld, verbazend slecht uit. En daarom alleen zing ik zijn volkslied liever niet, al zing ik graag anders, na 't Wilhelmus. En er is nog een reden: ik vind Tollens geen dichter en zijn verzen geen gedichten. Gruwelijk?.... Maar laat mij, zooals ik u, vrij om een letterkundige meening | |
[pagina 4]
| |
te hebben zonder mijn vaderlandsliefde in twijfel getrokken te zien. |
|