Vaderlandsch Onderwijs in Gentsche Scholen.
Een franskiljonsche bende boosdoeners is er op uit, ten einde hun haat tegen de volkstaal bot te vieren, twee leeraars van het Gentsche Athenaeum het leven lastig te maken omdat ze schuldig zijn aan de gruwelijke misdaad hun taal te beminnen en die voor te staan.
Onder den titel
Enseignement Patriotique
nam de
Flandre Libérale een walgelijk lasterenden brief op, waarover ons artikel franskiljonspraktijken handelt.
Wil men weten, wat het vaderlandsch onderwijs naar het hart van die franskiljonsbende is en hoe de vaderlandsliefde wordt aangekweekt in scholen, waar zij den schepter zwaaien?
In het Institut de Kerckhove te Gent wordt of werd tot voor korten tijd voor de Aardrijkskunde een Fransch handboek gebezigd van H. Fabre, oud-leeraar aan het lyceum van Avignon, doortrokken van het dwaaste chauvinisme. Hieruit zal de schooljeugd eigen volk en eigen taal wel leeren waardeeren; van België wordt in dat werkje gezegd, dat het bevolkt is door ‘twee volken van verschillende taal en verschillend karakter: de Walen in 't Zuiden, de Vlamingen in 't Noorden en 't Westen’. Na een woord over de Walen, heet het van de Vlamingen dat ze ‘van Germaanschen oorsprong zijn en een taal spreken, die van het Duitsch afstamt!!’ Maar in België is het Fransch ‘de officiëele taal, de taal van de opvoeding’.
Frankrijk is natuurlijk het eerste land in de wereld: ‘zijn ligging in 't midden van 't beschaafdste deel van Europa;...bovenal het karakter van zijn volk, het gezelligste van de moderne tijden, hebben van Frankrijk het hart van de wereld gemaakt, met den vooruitgang tot roeping.’ Dat men zulks in Fransche scholen onderwijst, laat ons onverschillig. Maar ligt het op den weg van Belgische scholen om ons volk die dwaze ingenomenheid met Frankrijk, het Fransche volk en zijn taal, in te prenten die bij weerslag leiden tot zelfonderschatting en verachting van de eigen taal, waarvan we de bittere vruchten smaken? Ligt het ook op den weg van die scholen onze kinderen de verachting in te boezemen, welke Fransche chauvinisten voor Duitschland gevoelen? Franskiljonisme, dat de landstaal veracht, gaat gewoonlijk gepaard met onberedeneerden maar niettemin werkelijken afkeer voor het Duitsche Volk. Is het te verwonderen, dat een zoo groot aantal van onze langenooten met dat dwaze gevoel behept zijn, wanneer men onze jeugd opkweekt in den blinden haat die doorstraalt in deze woorden: ‘Men vindt de Duitschers overal. Wat bewaart de toekomst dan voor het menschdom, den vooruitgang, het hedendaagsch recht, met deze overweldigende en roofgierige natie, die gek wordt van zelf bewondering, in volle negentiende eeuw verwoestende veroveringen maakt, zich zelf uitput om de eerste kuzern van de wereld te worden en tot gedragsregel deze wilde spreuk kiest: Macht gaat vóór recht’!
Welke gevoelens moeten onze leerlingen voor Duitschland, - dat, let wel, ons nooit kwaad gedaan heeft, daar waar ons volk geen geschiedenis zou hebben, ware het niet de lange lijdensgeschiedenis van de verongelijkingen alleen door den vijand uit het Zuiden aangedaan - wanneer men hun sympathie opwekt voor revanchegedachten? ‘L'Alsace, arrachée à la France par la rapacité prussienne’, heet het op blz. 142. ‘Cette province violemment arrachée à la France par la Prusse’ op blz. 148. En van de bevolking van dit land: ‘à l'ouest, dans l'Alsace-Lorraine, sont des Français, annexés par la force mais non Germanisés’!!! Zou het niet beter zijn aan onze schooljeugd te leeren, dat de Elzas en Lotharingen beiden vanouds Duitsche landen zijn, waarvan het eerste in 1632 door Frankrijk werd ingepalmd en het tweede slechts in 1766 in Fransch bezit kwam, zooals trouwens in 't besproken handboek zelf staat, blz. 142; dat beide landen, na een eerlijken oorlog, door Frankrijk verklaard, door Duitschland eenvoudig teruggenomen werden; dat de Elzas in zijn geheel een Duitsch land is, met een Duitsche bevolking; een oogopslag op de kaart volstaat om te zien, dat de plaatsnamen bier uitsluitend Duitsch zijn; (de namen die bloedige herinneringen uit den oorlog in den Elzas voor den geest roepen, Bitsch Reischshofen, Fröschweiler, Wörth, Weissenburg, Elzasshausen, Niederwald, Eberbach, enz., zijn toch geen Fransche namen!); dat slechts een klein gedeelte van de Lotharingsche bevolking langs de Zuidwestergrens geen Duitsch spreekt. Aan dat brokje historische waarheid zouden de leerlingen meer hebben, dan aan het krankzinnig geklets van Fabre. Hier zou kunnen bijgevoegd worden, dat men in Elzas-Lotharingen,
tengevolge van de verfransching na de inlijving bij Frankrijk dezelfde taaltoestanden gekregen had als die, welke wij kennen in Vlaanderen: een kleine minderheid had zich losgemaakt van het eigen volk, had aan de taal van het eigen volk verzaakt om ook zich van het Fransch te bedienen; en deze, ook de hoogere standen zooals bij ons, leverde de lawaaimakende protestaires, die nu uitgestorven zijn. Maar hierop te wijzen zou den vinger leggen zijn op een zeere wond.
In ieder geval is het niet in Vlaamsche scholen, dat dergelijke handboeken mogen geduld worden, die alleen kunnen strekken om bij ons volk den haat tegen Duitschland aan te kweeken en die zeker niet meehelpen om het zelfstandigheidsgevoel van het Vlaamsche Volk te verhoogen.
Hoe zou dat gevoel ontwikkeld zijn bij een gedeelte van onze landgenooten en hoe zou het te verwonderen zijn, dat men Vlamingen vindt, afkeerig van hun taal, die zich aangorden om den ondergang van die taal te bewerken, wanneer men weet, dat onze scholen nooit ander gevoelens hebben aangekweekt en dat heden nog schoolhoofden zich inspannen om de verachting voor de volkstaal de leerlingen in te prenten? De bestuurder van de Weezenschool te Gent verbiedt de weezen - nederige volksjongens, wier ouders nooit een woord Fransch spraken - hem in 't Vlaamsch aan te spreken en wijst hun de deur, zeggende, dat hij ze zal ontvangen, wanneer ze zullen geleerd hebben zoo beleefd te zijn hem in 't Fransch aan te spreken
Die bestuurder zal wel in de gunst staan van de Société flamande pour la propagation de la langue française. Aangezien die Maatschappij degenen met geld beloonen wil, die mede willen werken, tot den ondergang van de Volkstaal, weze dat heerschap haar warm aanbevolen.