Neerlandia. Jaargang 3
(1899)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver de Herbergprinses.Eindelijk is men er toe gekomen op ons tooneel wat Belgische kunst te geven, goede, echte Belgische kunst met, als bezwarende omstandigheid, Vlaamsch bloed in de aderen. Wie hadde het ooit geloofd? Men eischt thans niet meer, dat de nationale werken vooreerst te Parijs gedoopt worden. Dat is, meen ik, een heel wonderbare ommekeer. Zouden wij bij geval eens voor goed Belgen worden? Het is hoog tijd. Op het gebied van de kunst, zooals in vele andere zaken, heeft België zich gansch laten doordringen door het uitheemsche element. Onze letterkunde onderging den veeleer ziekelijken invloed van Frankrijk; wat de muziek betreft, die wordt om zoo te zeggen rechtstreeks, en meer en meer door de Westelijke en Oostelijke scholen bezield. Tot in de laatste tijden kenden wij geen werken, welke de krachtige wasems van onzen bodem hadden doortrokken, die trouw onze zoo kenmerkende zeden, gewoonten, aard weerspiegelden. Twintig uren in het ronde rook alles naar het uitheemsche, alles herinnerde aan Fransche of Duitsche muziek. Heden nog zijn de vroolijke vastenavonddeuntjes van Fransche afkomst; de ‘flons-flons’, welke op onze bals weerklinken, de stukken, die men in onze muziekhallen uitvoert, de opera's die bij ons op het tooneel worden gebracht, komen ons rechtstreeks over uit de groote republiek ten Zuiden, of uit het machtige keizerrijk, daar in het Noorden; alles, ten slotte, is vreemd, niets waarlijk nationaal. Met geburen om ons heen, die ons zoo overschreenwen, met ons groot gemak om alles op te nemen, wat van buiten komt, is het ons ongetwijfeld moeilijk geweest om onze eigene personaliteit op den voorgrond te doen treden en voor haar in den vreemde eenig aanzien te verkrijgen. Die personaliteit werd bijna in het ei versmacht. Zij beloofde oorspronkelijk te worden in alle kunsten. Eilaas! het werd haar slechts gegund zich te uiten in de schilderkunst! Ja! nog is die Vlaamsche school te overtreffen, die school met haar gloedvolle tonen, met haar zuiveren en verheven aard! Maar thans en God weet ondanks hoeveel hinderpalen, is een wonder geschied. Thans zullen wij ook een muziekschool hebben, de ónze. Het feit is in alle opzichten buitengewoon. | |
[pagina 6]
| |
Het is oprecht merkwaardig dat, ondanks de schuldige koelheid en onverschilligheid van het publiek, een volstrekt nationale kunst in wording is bij ons. Het Belgisch karakter, de Belgische geest komt eindelijk tot een uiting, ondanks de woestijn, die men er met welgevallen omheen verbreidde. En zeggen dat de Belgen zelf, gedurende een heel langen tijd. door onbewustheid of blindbeid, zich het walgend genot verschaften tot zelfs de mogelijkheid van een Belgische kunst te loochenen. Te dien opzichte werd een mirakel verwezenlijkt; het ijskoude ongeloof smelt en men begint te hopen. Het valt niet te betwijfelen dat dit mirakel het onmiddellijk en heilzaam gevolg is van de Vlaamsche Beweging, die ons land gedurende zekeren tijd heeft ontrust. Men weze er van wel overtuigd, dank zij die beweging is een nieuwe school ontstaan, die met den naam zal bestempeld worden van BelgischeGa naar voetnoot(1) School. Begunstigd door die omwenteling voor het recht, die gelukkig slechts het zwart bloed der inktkokers deed vloeien, zijn de Vlaamsche muziekscholen in heerlijken bloei ontloken, en voornamelijk die van Antwerpen, waar zonder tegenspraak de vermaarde Peter Benoit aan het hoofd van staat. Het verschijnen van Jan Blockx' werk op het eerste tooneel van BelgiëGa naar voetnoot(2) is een van de klaarblijkendste bewijzen van den voorrang, dien de Antwerpsche school begint te nemen. In de hitte van den slag door de Noorderbelgen geleverd en gewonnen op rechtskundig gebied, rijpte reeds meer dan een geest, die door zijn voortbrengsels in ons het slapend gevoel van vaderlandsliefde deed ontwaken. De Vlaamsche letterkunde nam reeds een ongewone vlucht. Naast haar en door haar heeft de muziek denzelfden weg gevolgd en dat is de hoofdzaak, de onloochenbare hoofdzaak. Daarom is het mij aangenaam een verdienden lof toe te zwaaien aan de hardnekkige werkers der Vlaamsche Beweging. Misschien hebben zij zekere belangen gekrenkt; misschien hebben zij op hun hoofden een ongetwijfeld billijken haat en woede getrokken; doch wat geeft het als de kunst uit den strijd is gekomen niet alleen grooter, maar ook met nieuwe bezieling? (Uit La Belgique musicale, geteekend G.H. (uberti?). |
|