Germania.
Het eerste nummer van dit tijdschrift, waarvan de verschijning sinds geruimen tijd werd aangekondigd, is thans in de wereld.
In een woord vooraf omschrijft de Redactie (J.M. Brans, A. Burvenich, Juliaan De Vriendt, A. Prayon-Van Zuylen, Baron A. von Ziegesar) het doel van Germania. Ons volk, wordt daar gezegd, kent tengevolge van een verderfelijk onderwijsstelsel, geen ander uitheemsche beschaving dan de Fransche. Voor den verfranschten Vlaming gaat de zon in 't Westen op; op die Westerzon staart hij zich blind. Van de prachtige ontwikkeling van de Germaansche beschaving op 't gebied van letteren, kunst, wetenschap, is hem over 't algemeen niets bekend. Hoezeer zou hem nochtans die kennis te stade komen voor zijn eigen ontwikkeling! Vandaar dat de Redactie meent, dat er bij ons behoefte bestaat aan een tijdschrift dat den geletterden Vlaming inlicht omtrent Duitsche toestanden, omtrent Duitsche letteren, kunst, wetenschap en hem 't bewijs levert, dat de Germaansche beschaving wel een van de glansrijkste uitingen is van de wereldbeschaving.
Aan den anderen kant kent de Duitscher ook zeer weinig van onze toestanden; zoo goed als niets van onzen strijd tot handhaving van ons zelfstandig volksbestaan; beeldt hij zich wel eens in, dat België een uitsluitend Franschsprekend land is. En de Duitscher, niet op de hoogte zijnde van onze taaltoestanden, wanneer hij zich in België komt vestigen, schaart zich niet zelden aan de zijde van de vijanden van onze taal. Hij ook moet voorgelicht worden.
Vandaar Germania's ontstaan, waarin opstellen zullen opgenomen worden in 't Duitsch en in 't Nederlandsch, handelende over de Vlaamsche Beweging, Letterkunde, Kunst, Wetenschap, Onderwijs, Staathuishoudkunde, Handel, Nijverheid en Verkeer.
Nu mocht men allicht aanstoot nemen aan den titel Germania; denken aan Pangermanisme, meenen, dat het tijdschrift ijveren wil voor Duitsche idealen, helangen.
De redactie komt op tegen de verdenking, dat ze verkeerde bedoelingen zou hebben. ‘Beteekent (ons streven) dat wij voorstanders zijn van het Pangermanisme, in den zin, dien men doorgaans aan het woord geeft; dat de vriendelijke toenadering van Duitschers en Vlamingen, zooals wij haar begrijpen, mogelijk zal uitloopen op de opslorping der Nederlandsche nationaliteit door het Duitschdom en op de vervanging der Nederl. taal als voertuig van wetenschap en beschaving ten onzent, door het Hoogduitsch?
... Wij achten het gepast, hier eene uitdrukkelijke verklaring af te leggen.
Geen Vlaming, dien naam waardig, denkt er aan zijn moedertaal tegen welke andere ook in te ruilen; geen Vlaming denkt er aan, 't is gelijk in welke mate, de onafhankelijkheid en de zelfstandigheid der Nederlanden prijs te geven’.
Het is dan te hopen, dat we in Germania verschoond zullen blijven van de pangermanistische droomerijen, die bij velen grond tot eenige vrees gaven.
De eerste aflev. v. Germania valt dan ook mee. Het tijdschrift steekt in een fraai kleed. De omslag, geteekend door Willem Bataille, vertoont een middeleeuwsch Vlaamsch klaroenblazer, die in de linkerhand een banier houdt, waarop staat: ‘Hou ende Trou’. Aan zijn voeten rust de Vlaamsche Leeuw, op den achtergrond: een gekanteelden vestingmuur, en torens; onderaan de wapens van de vijf Vlaamsche provinciën.
De aflev. bevat een stuk van Dr. Haller over De Vlaamsche Kunst in Duitschland, een uitvoeriger verslag over de tentoonstelling van Vlaamsche Schilderijen, dan hetgeen dat in Neerlandia opgenomen opgenomen werd; Holland und seine Bewohner, door Otto Mühlbrecht, waardeerend, doch niet zonder naïeveteit en enkele onjuistheden; de Inleiding van Onze Beeldhouwkunst (de Vlaamsche. namelijk), door J.M. Brans; Die Kolonisation Ostdeutschlands und die deutsch polnische Politik der Gegenwart, Prof. Karl Lamprecht; den aanvang van Het paradijs, door Raimond Stijns, waarin zich deze, zooals in al zijn werken, een bezielde bewonderaar van de natuur betoont; Staffelung indirekter Steuern als Mittel zur Erkaltung lebensfähiger Klein-und Mittelbetriebe, door
{problem}[Missing pages 7-8]