December 1898.
Over de Redactie van ‘Neerlandia’.
Springs, Z.A.R., 14 October 1898.
Aan de Redactie van Neerlandia.
Nu vele Afrikaners - Hollandschsprekenden - toetreden tot het Alg. Ned. Verbond, komt meer en meer de vraag boven: ‘Voldoet het orgaan van het Verbond, Neerlandia, aan de eischen die de lezers stellen, aan de verwachtingen, die zij koesteren. En bij de beantwoording van die vraag gaan er vele stemmen van ontkenning op... in deze landen. Ik wil gelooven dat het blad met graagte gelezen wordt in Zuid-Nederland; dat beschaafde Nederlanders in China en Amerika, in Perzië en Indië het met genoegen lezen, maar als propagandablad, gebracht onder hen, die een tongval spreken die (vooral door de medewerking van het Verbond) tot Nederlandsche taal moet opgebouwd worden, evolutie-gewijs, - voldoet het niet. Voor hen die in het Engelsch denken en schrijven, die hnn Hollandsch spreken alleen in den vorm die ze zelf kombuis = (keuken) - Hollandsch noemt, is Neerlandia te hoog, te officiëel, te deftig, in één woord, niet populair genoeg geschreven. Ik meen, dat hier al meer op gewezen is, - doch een paar treden lager stappen, deed men nog niet.
En toch, eene vervorming kan, mag niet achterwege blijven, terwille van de goede zaak. De hoofdartikels voldeden het best. Doch onze briefschrijver Benoorden Moerdijk, bedenkt UEd. wel steeds, dat hij ook schrijft voor velen, die van Holland en Hollandsche toestanden geen of eene scheeve voorstelling hebben, ook voor menschen, die niet letterkundig ontwikkeld zijn. Dan nemen berichten van meer plaatselijk belang, als uit Antwerpen, Brussel, Turnhout (menig lezer vraagt ‘waar ligt dat?’) - te veel plaats in. De Bibliographie (waarom niet Boekbespreking?) geeft een kens van boeken aan, wier schrijvers nog niet kunnen gelezen, begrepen worden door Nederlanders-verre-af, die niet mee leefden in de letterkundige gebeurtenissen thuis. Korte verhalen, in den volkstrant geschreven, zouden zeker niet onwelkom zijn, voor hen die geen spraakkunst en geen stijlleer kennen, doch in eere houden de taal hunner voorouders - en ook menig Nederlander in den vreemde zou het niet onwelkom zijn. En boekenpraatjes over den ouden - Hildebrand, Van Lennep, de Génestet, Cremer, enz. zouden door velen begroet worden.
Hoogachtend,
Uw dw.
J. Rasch.
***
We zijn onzen strijdgenoot J. Rasch zeer dankbaar, dat hij zoo vrijmoedig zijn oordeel uitgesproken heeft over den inhoud van Neerlandia. We vragen niet beter dan dergelijke welgemeende op- en aanmerkingen te ontvangen betrekkelijk de redactie van ons orgaan. Dat stelt ons in staat, zooveel mogelijk te gemoet te komen aan de wenschen van de leden en geeft ons meer kans om het orgaan te doen beantwoorden aan hun verwachtingen.
We wenschen nn een woord te zeggen naar aanleiding van bovenstaande schrijven. Eerst en vooral vragen we voor een tijd nog het geduld en de toegeeflijkheid van onzen strijdgenoot. Neerlandia is nog jong, zeer jong. Dat is een gebrek, waarvan ze gaandeweg genezen zal en.... met de jaren komt de wijsheid.
Het is ons gebleken, dat de lezers van Neerlandia omtrent den inhoud van het maandblad zeer uiteenloopende verwachtingen hebben.
Om de lezers zelf te laten oordeelen of hun verwachtingen al dan niet gerechtvaardigd zijn, willen we hier een woord zeggen over onze eigen opvatting van aard en strekking van het maandblad.
Neerlandia is het orgaan van het Algemeen Neder landsch Verbond. Het A.N.V. is een Vereeniging tot handhaving en verspreiding van de Nederlandsche taal overal waar die taal bedreigd wordt of waar ze doordringen kan. Het ligt voor de hand, dat het orgaan meedeelen zal, wat het Verbond zelf doet om zijn doel te bereiken. Het verbond neemt deel aan den Taalstrijd. Het orgaan zal dus nieuws brengen over den Taalstrijd en daar we een Algemeen Nederlandsch Verbond zijn, zal het zooveel mogelijk alles meedeelen wat voor onze taal in eenig oord gedaan wordt, de toestanden beschrijven, waarin ze hier en daar verkeert; het kennen van die toestanden leidt tot het aanwenden van de middelen, die onze taalbelangen bevorderen kunnen. Een eerste vereischte is kennen, ‘het kunnen,’ zegt Multatuli, ‘zal wel volgen’. De Nederlander, die behoort tot een betrekkelijk kleinen stam en die, omdat deze stam ingedeeld is in drie takken, die maar in een los verband tot elkander staan, is daardoor - en vooral, wanneer hij het slachtoffer geweest is van een verkeerde opvoeding - nogal geneigd om de beteekenis van zijn ras te onderschatten en zijn taal te minachten. Ons orgaan zal bewijzen aanbrengen. dat noch voor die geringschatting, noch voor die minachting eenige grond bestaat. Dat onze taal integendeel ook buitenslands gewaardeerd wordt en dat de kennis er van zich gaandeweg meer verspreidt.
(Vervolg op de tweede bladzijde.)