Delagoa-baai Engelsch?
In de 2de ‘Beilage der Berliner Börsen-Zeitung’ van 15 Sept. l.l. vinden wij eenige beschouwingen medegedeeld naar aanleiding van de zoozeer in den laatsten tijd besproken Duitsch-Engelsche overeenkomst, en die ons met het oog op Zuid-Afrika van belang schijnen voor onze lezers. Eerst geeft het blad een brok van Dr Reismann's rede, gehouden op den zitdag van den ‘Alldeutschen Verband’ te München half September, waarin deze lang niet malsch is voor de Dnitsche regeering: De Boerenstaten, zegt hij, zijn bezig met zich te vereenigon; in Kaapland zijn de laatste verkiezingen tegen Rhodes en ten gunste van de Afrikaanders uitgevallen, de Hollander wordt wakker. Een verdrag, dat men zegt gesloten te zijn, slaat de plechtige verklaringen van Minister Marschall von Bieberstein in den Rijksdag en het telegram van den Keizer aan Krüger in 't gezicht; want elke Brit die in Transvaal invalt is zoo wel een roover als Jameson, enkel ambtelijk erkend. Caprivi verkocht Rhodesia, de huidige regeering heel Zuid-Afrika, Caprivi gaf de Duitsche verbinding met de Boeren zelf prijs. De man, die hier meester is over den toestand en overwinnaar, is de vroeger door onze officieuzen zoo zeer bestreden en geminachte Rhodes; zijne droomen zijn thans werkelijkheid. Het driemaal onzalig Zanzibar-verdrag heeft ‘den Alldeutschen Verband’ in 't leven geroepen, nu is het zaak een verdrag te bestrijden, dat nog driemaal erger zou zijn; de Duitsche pers heeft ten deele deze belachelijke ongerijmdheid nog niet eens gevat, indien wij het voor niets weggeschonken Zanzibar thans met landbrokken terugkoopen, die driemaal zoo groot zijn als Duitschland, met stambroeders bevolkt. Want let wel, dat is het gewichtige punt: wat ook ooit de vergoeding (compensation) zijn zal, steeds zal zij uit woestijnen, prairiën of tropische streken bestaan door kleurlingen, Nubiërs, Negers bewoond; dat
echter wat wij opofferen is van Germaanschen bloede. Troostloos zijn deze tijden, waarin wij, naar wat reeds officieus is uitgelekt, schijuen een wereldmacht te verzaken en verklaren dat te blijven wat wij sedert eeuwen zijn: volkenmest. Laten we hopen, dat wanneer voldoende klaarheid zal komen in deze zaak, een ietwat blijder zon ons beschijnt dan vandaag.’
De bezorgdheid, gaat het blad voort, die in deze woorden uitgedrukt werd, dringt elken dag in grooter en grooter wordende kringen door. In een mededeeling ons door iemand, die volkomen op de hoogte is der Zuidafrikaansche toestanden, gedaan, luidt het: Over het voortbestaan van den Nederduitschen en stamverwanten Boerenstaat zal in den naasten tijd worden beslist. Met groote bezorgdheid slaan alle duitschvoelende mannen de politieke werkzaamheid van onze Heeren diplomaten gade en de bange vraag komt onwillekeurig op de lippen: Staat ons weer een diplomatische klap eerste klasse te wachten? Moet een ons zeer dichtstaand, vlijtig en in elk opzicht flink volk, aan den landhonger der Britten worden ten offer gebracht? Wordt wat wij duchten tot een werkelijkeid, dan bekomt het Duitsche aanzien in den vreemde een geweldigen slag, die in de toekomst noodlottige gevolgen moet hebben.
De ontwikkeling en uitbreiding van onze veelbelovende jonge Afrikaansche bezittingen wordt door het streven der Engelschen naar een Britsch Groot-Afrika door 't vereenigen van Soedan met Zuidafrika, werkelijk in gevaar gebracht. Wij hebben dienvolgens allen grond om in elk opzicht voorzichtig te wezen en zoo ongeloovig mogelijk, om niet in dwaze kleineering van ons eigen weêrbaarheid en van die onzer bondgenooten, aan de Engelschen rechten op de Delagoabaai af te staan, die niet alleen het bestaan der Boerenrepublieken maar dat onzer eigen koloniën bedreigt. Engeland kan en moet zich tevreden stellen met wat het in Afrika bezit, wat daarboven is, kan enkel uit het volle vleesch van andere naties gesneden worden’.
En eindelijk: ‘Overal bespreekt men de overgave van Delagoabaai aan Engeland als voor-de-deur-staand, en tracht men de instemmende houding van Duitschland te rechtvaardigen met te zeggen, zooals de Köln. Zeitung, dat Portugal een zelfstandig land is, dat doen kan wat het wil, en dat Duitschland geen macht heeft hoegenaamd om Engeland hier den weg te versperren. Waarom heeft men dan nog zeer onlangs heel anders op dit stuk gedacht, en waarom is tot hier de tegen spraak van Duitschland zoo beduidend geweest? Wij vreezen dat Duitschland, iets waarvoor Bismarck zoo dringend gewaarschuwd heeft, weder eens den dienst van voorspan in 't belang van Engeland zal doen, en er blijft ons enkel nog de voor een vaderlandsch-voelend Duitscher de beschamende hoop, dat tegen dit sluw en behendig gekonkel van Engeland eindelijk nog Rusland en Frankrijk, die toch ook hier belangen te verdedigen hebben, de stem zullen verheffen.’
Voor zoover wij weten is over deze vraag tot nu toe nog niets afdoends bekend; wij zouden het echter alleszins betreuren, ja als eene onherstelbare ramp beschouwen, moest het de Engelsche knepen gelukken, aldns Transvaal van de zee te scheiden en de levensader van het broederland door te snijden.