men er van heeft, voor den Congo-Vrijstaat de belang' rijkste uitkomsten zou gehad hebben.
Wij zagen hem vertrekken vol hoop, maar niet zonder angst. Voor ons was hij immers meer dan een geleerde. Hij was met hart en ziel onzen strijd toegedaan. Hij was een dergenen uit de nog niet talrijke school van Mac Leod, die, alhoewel op verschillend gebied werkzaam, van dezen hoogleeraar hun bezieling ontvangen en gaandeweg een Nederlandsche wetenschap opbouwen; Nederlandsche wetenschap in dien geest, dat ze de Nederlandsche taal tot haar voertuig kiezen, wat Hollandsche geleerden uit kleinzieligheid niet altijd doen, omdat ze niet kijken buiten den engen kring, waar ze in opgesloten zijn. Maar hij overschouwde het Nederlandsche taalgebied; zag het Nederlandsche menschdom daarover in ledental en in beschaving toenemen en berekende den tijd, dat het beoefenaren van de wetenschap op verschillend gebied en in verschillende streken in voldoend aantal zou opleveren tot het ontwikkelen van een wetenschappelijke letterkunde in en door de eigen taal. Hij besefte wat de man van de wetenschap or toe bijdragen kan om onze taal meer gewicht en aanzien te doen krijgen buiten onze grenzen. Hij wist zoo helder te betoogen dat, indien die en die Nederlandsche geleerden hun wetenschappelijke werken in het Nederlandsch hadden geschreven in plaats van b.v. in het Duitsch, of in 't Engelsch, of in 't Fransch, dat dan de geleerden in het buitenland voor de betrokken vakken genoodzaakt zonden geweest zijn Nederlandsch te kennen. En hij zou ongetwijfeld een machtigen stoot gegeven hebben aan onze nog jonge wetenschappelijke beweging.
Buiten zijn speciaal vak bezat hij een encyclopedische verbazend heldere kennis, die de bewondering verwekte van de weinigen, die met hem gemeenzamen omgang hadden. Zijn kennis en zijn aanleg zouden vruchtbaar geweest zijn. Hij was geen van die lamme, laksche wezens, die soms wel veel kunnen weten en het soms heel goed kunnen meenen, maar die in hun loom gebrek aan wil, aan bedrijvigheid, geen kracht vinden om hun wetenschap en hun aanleg om te zetten in vruchtdragende daden, ze dienstbaar te maken, als stuwende kracht, aan een beweging. Hij bezat èn den wil èn de daad. Hij was een geboren leider. Veel heeft hij in zijn kortstondig maar wel besteed leven niet kunnen presteeren; maar het weinige, dat hij heeft kunnen doen, de diensten door hem bewezen aan de University Extension, zijn leiding in 't Zal wel gaan, die soms gepaard ging met ontplooiing van krachtdadigheid, die dwingelandsch werd genoemd door zijn medestudenten, gaven hun, die hem in zijn handelen hebben kunnen gadeslaan, de overtuiging dat veel van hem te verwachten was. Dat hij, het bij uitstek zachte wezen, met zijn bijna meisjesgemoed, in zich de kracht vond, die hem bij 't studentenvolk een autocraat deed noemen, kwam omdat hij dieper en verder zag dan zijn medestudenten en dat maakte hem sterk om, als het moest, met geweld zijne goede inzichten te verwezenlijken.
Hij was een sterke kracht in wording voor de Vlaamsche Beweging. Wij overschatten hem niet als we zeggen, dat hij persoonlijk de schitterendste toekomst voor zich had en dat hij voor onze beweging van ongemeene beteekenis zou geweest zijn: geen rumoerig optredende personaliteit, maar een uitmuntend aangelegde natuur, waarvan de werkzaamheid tot een blijvenden zegen voor zijn volk zou geworden zijn.
En nu, eilaas! nu we de maanden begonnen te tellen, waarvan het verloop hem weer onder ons zou brengen, nu worden al onze schoone verwachtingen op eens wreedaardig den bodem ingeslagen, daar ons uit het Zwarte Land, dat reeds zoovele offers gevergd heeft, de ontzettende tijding toekwam, dat onze vriend in den nacht van den 9 op 10 Augustus tijdens een vreeselijken storm op het Tanganikameer is omgekomen met den ingenieur Kaisley, uit Johannesburg, die den tocht als goudprospecteerder vergezelde. Het is een harde slag, een onherstelbaar verlies. We zijn gebroken, wanhopig als we denken, dat zooveel schitterende gaven in dat onverbiddelijke meer zijn ondergegaan, voordat ze nog iets hadden kunnen schenken van wat ze beloofden. We knnnen niet voorzien, dat de toekomst ons nog een Jan De Windt brengt. Die prangende wanhoop rechtvaardigt, dat we in ons tijdschrift voor zijn vrienden en bekenden, de trekken hebben willen vereeuwigen van een jongeling, gisteren nog een kind, die niet eens nog onder zijn Vlaamsche medestrijders in ruimen kring bekend was. We bieden deze hulde als een blijk van innige deelneming in hun rouw zijn diepbedroefde moeder en zusters aan, die in hem een idealen zoon. een idealen broeder hebben verloren.
H.M.