Tentoonstelling van werken van Vlaamsche kunstenaars te Krefeld.
De opening der tentoonstelling gebourde den 29n Juli, met veel plechtigheid.
De gouverneur, Vrijheer von Rheinhaben, was met zijne vrouw overgekomen en na de gebruikelijke voorstellingen der uitgenoodigden hield Dr. Oppermann, 2de Burgemeester, de openingsrede. Uit België waren aanwezig: de heer de Nève, in naam van den Minister, de heer Juliaan De Vriendt, Baron von Ziegesar en Dr. Jef Haller.
De heer Nève dankte in vleiende woorden voor het gul onthaal, te Krefeld genoten, verontschuldigde den heer De Bruyn, en met nog een woord van dank aan Dr. Deneken, bestuurder van het Kaiser Wilhelm-Museum en Dr. Haller, beiden ontwerpers van deze schoone onderneming en door wier maandenlange inspanning deze schitterende bijval mocht worden gevierd, sprak hij de hoop uit, dat door de toenadering beider volkeren op het vreedzaam gebied der kunst, deze in het algemeen en in 't bijzonder voor beide landen mocht blijven gebaat worden. Na eene aanspraak van Dr. Deneken, die in herinnering bracht hoe dikwijls de invloed der Vlaamsche kunst gelukkig op die van Duitschland had gewerkt, en hoe heuglijk deze tentoonstelling van enkel Vlaamsche kunstenaars in Duitschland mocht heeten met het oog op een vernieuwen van dien invloed, noodigde Dr. Deneken met een hartelijk welkom de aanwezigen uit tot een rondgaan door de tentoonstelling
Het Kaiser Wilhelm-Museum is niet al te groot, maar het is zeer practisch en smaakvol aangelegd en met pracht opgebouwd; een woord van lof komt den heer Deneken alleszins toe voor de groote zorg, waarmede hij de beelden had opgesteld en de schilderijen had geschikt zoodat elk stuk op de passendste wijze het licht ontving. Dr. Haller leidde den heer Regeeringspresident (gouverneur) en diens vrouw rond en wees op de voornaamste ingekomen stukken, nu en dan inlichting gevend over den kunstenaar of over diens werk, hetgeen met hooge belangstelling werd vernomen.
Een feestmaal had daarna plaats. Dr. Oppermann begroette bij 't nagerecht nog eens hartelijk den engeren kring van aanwezenden en dronk op Keizer Wilhelm en Koning Leopold. Na een dankend antwoord van den heer Nève stond Dr. Haller recht, deelde in het Duitsch zijne dischgenooten mede wat beteekenis er diende gehecht te worden aan het zelfstandig optreden onzer Vlaamsche kunstenaars en vroeg dan om te mogen in 't Nederlandsch spreken, aldus willende op doorslaande manier niet alleen onze stamgemeenschap maar onze taalgemeenschap bewijzen. Hij zette dan de beteekenis van ons volk voor Duitschland in den loop der vorige eeuwen uiteen, schetste de onbetwistbare beteekenis van dit houglijk heroptreden van ons volk, als zulk in Duitschland en wel door middel van de edelste uiting van zijn wezen, door middel van zijn kunst. Om te sluiten, riep hij uit, wil ik nog uitdrukkelijk verklaren dat deze dag ons gelukkig en trotsch maakt, daar het ons zoo doende gegeven werd niet alleen te bewijzen dat wij vriendenvolkeren zijn, maar zelfs broedervolkeren en elk met eigen taal onder elkander verstaanbaar zijn. De bijval was ongewoon. De heeren verklaarden alles woord voor woord verstaan te hebben.
Daarna sprak nog de heer Craus, die zoo aangedaan was dat hij uitriep: ‘De vriend uit het Vlamenland heeft mij in het hert gegrepen,’ en geestdriftig in het Platduitsch voortging.
Nu sprak nog Bou von Ziegesar eenige woorden ten gunste van onzen strijd en onzen strijder Jul. De Vriendt, aan wie een roerende hulde werd gebracht.
Hierop antwoordde op poëtische, aandoenlijke wijze de gevierde Vlaming, waarna het feest in de meest hartelijke, gulste gastvrijheid en gezelligheid werd gesloten.
Voor de Duitsche vrienden was deze avond eene openbaring; het openhartig, warme Vlaamsche woord had geklonken en terstond alle harten veroverd.