Neerlandia. Jaargang 2
(1898)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOnnederlandsch.We kondigden in Neerlandia, op verzoek van den Heer Oudschans-Dentz, de door hem en anderen ingezonden lijsten van bastaardwoorden af met de voorgestelde Nederlandsche woorden ter vervanging. We deelden daarbij het schrijven van enkelen mee, die hun oordeel daarover uitspraken. We hebben met deze taalzuivering niet kunnen voortgaan. De redactie heeft te veel hooi op haar vork om nog deze rubriek, door anderen geopend, voor haar rekening te kunnen nemen. Willen belangstellenden voortgaan met ons in dien geest woorden- | |
[pagina 4]
| |
lijsten toe te zenden, ons is 't welkom; zelf kunnen we ons met die taalzuivering niet belasten. Ondertusschen zullen we niet nalaten te wijzen op alles wat bij onze stamgenooten onnederlandsch is en wat niet wijst op vasthouden aan eigen zelfstandigheid in taal en zeden. Jan Van Rijswijck wees te Dordt op het veelvuldig en volkomen nutteloos gebruik van bastaardwoorden bij onze Noorderbroeders. Hij wees er op, dat zulks als een wapen tegen ons gebruikt wordt, door onze vijanden. En waarlijk, daar hebben we dag aan dag last van. De Petit Bleu van Brussel drukte als Propos fantaisiste het volgend stukje Pour faire plaisir aux Wallons, dat we een weinig verkorten: ... Daar ik eergister wielreed op den steenweg van Delft naar 's Hage, begon ik na te denken over onze nieuwe wet op het gebruik van het Vlaamsch (Nederlandsch), over de verplichtingen, die ze aan de Belgische burgers oplegt, aan de veranderingen die ze niet kan nalaten te brengen in ons dagelijksch leven. Een uithangbord van een dorpsherberg: Tapperij, deed me denken dat weldra vertalingen zouden staan op de gevels van onze Brusselsche huizen naast de benamingen: Café, Restaurant, Mercerie, Boucherie, Agent de Change, Notaire, enz., enz. En terwijl ik dacht, dat zulks ten slotte, slechts voordeelig kan zijn voor uithangbordschilders, bracht mijn fiets me te 's Gravenhage (leest Lahaye, o Waalsche broeders!) waar ik me, daar ik dorst had, neerzette aan een tafel van een koffiehuis, het ‘Central Hotel (sic). Dat opschrift “Central Hotel” bestaande uit twee onloochenbaar Fransche woorden, deed mij denken, dat ik wellicht te haastig geweest was om onze schilders geluk te wenschen met de vermeerdering van werk, die de vertalingen hun zouden aanbrengen. Dan vielen mijn oogen op de uitstalling van een kleerwinkel, waar ik, op de goederen bevestigd, de volgende opschriften las, die ik woordelijk afschrijf: Jacquet costuum. Pantalon naar maak. Haute nouveauté. Demi-saison français. Complet costuum. Fantaisie costuum... En daar ik zou drinken van het glas Pilsen, dat de jan op de tafel gezet had, stopte me een boodschapper een kleinen prospectus in de hand. Dat was de prospectus van een ander handelshuis, waarop ik las: Bedspreien in piqué en guipure. Stofdoeken in flanel, occasion. Zakdoeken met geborduurde letters. Dito met zoom fantaisie. Flanellen kapluiers in diverse modellen. Engelsche vitrages, crême, ocre. Afgepaste rouleaux met medaillon en entredeux. Embrasses, passementen en franjes. Négligé jurkjes. Speeiale albums voor het borduren van letters en monogrammen. Dan hief ik langzaam, godvruchtig mijn glas op en ledigde 't op de gezondheid van mijn vriend Julius Hostè’.Ga naar voetnoot(1) Er kan zeker niet beweerd worden, dat het een volk tot heil strekt, wanneer de zucht naar het vreemde, met achterstelling van eigen goed, bij dit volk algemeen wordt. Moet daarmee niet in verband gebracht worden, de geringe belangstelling in eigen kunst, waarover Marcellus Emants als Voorzitter van het Nederlandsch Tooneelverbond klaagde in zijn openingsrede op de 28ste Algemeene Vergadering van die Vereeniging, den 21en Mei ll.: ‘Ziet hoe het ledental der Alliance Française toeneemt en vraagt u af of ons volk zich over die instelling niet schamen moest zoolang 't zijn eigen taal verwaarloost en voor zijn eigen kunst zelfs geen belangstelling over heeft. Niemand zal 't tegenspreken, dat wij als kleine natie niet kunnen buiten vreemde kunst; maar de Deensche natie is nog kleiner en toch telt Denemarken niet zooveel dwaze hansworsten, die bij voorkeur vreemde talen spreken of hun magazijnen met vreemde opschriften meenen te versieren; toch houdt Denemarken vóór alles, met zijn eigen kunst, zich zelf in eere en wordt het misschien juist daarom door anderen geëerd.’ Het is zeker bij de besten onder het Nederlandsche Volk te waardeeren, dat ze tot handhaving van onze taal in Zuid-Afrika een Nederlandsch Zuidafrikaansche Vereeniging hebben opgericht, die aan de Nederlandsche beschaving in Zuid-Afrika, aan den Nederlandschen stam onschatbare diensten heeft bewezen; het strekt het kleine Nederlandsche Volk tot eer, dat het om dat doel nog krachtiger te kunnen nastreven, na den Jameson-inval een kapitaal van 120.000 frank heeft samengebracht. Doch wordt het niet bedenkelijk, wanneer men ziet dat Hollanders te huis zoozeer op 't vreemde gesteld zijn, dat ze daardoor onverschillig worden voor eigen goed? Onze vrienden in 't Noorden hebben ons wel gerust te stellen omtrent de werkzaamheden van de Alliance française. Vlaanderen is ook niet op een dag verfranscht. Eenigen zijn begonnen met Fransch te spreken en hun eigen taal te verachten; anderen zijn gevolgd; van lieverlede heeft het euvel zich verbreid, en thans is 't franskiljonisme zoo voortgewoekerd, dat het weldra met ons zelfstandig volksbestaan gedaan zou zijn, waren de Vlaamschgezinden daar niet om 't kwaad te keeren. Nu, 't euvel waarop wij wijzen in 't Noorden, doet ons kwaad, daar er een wapen tegen ons uit gesmeed wordt, in afwachting dat zijn invloed op het Hollandsche volkskarakter al meer zijn schadelijke uitwerkselen doet gevoelen. Het Algemeen Nederlandsch Verbond bestaat tot handhaving van Nederlandsche zelfstandigheid in den breeden zin. Door het euvel waarop we wijzen met kracht te keer te gaan, zal onze Nederlandsche groep, eens flink ingericht, een grooten dienst aan 't aigemeen bewijzen. |
|