Neerlandia. Jaargang 2
(1898)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Vlaamsch, Hollandsch of Nederlandsch?Van een warm vriend van onze taal te Johannesburg ontvangen we deze kaart:
Geachte Heer,
Telkens lees ik in Neerlandia, dat de vijanden van onze taal het Vlaamsch een dialect noemen. Zou het daarom ten Uwent niet wenechelijk zijn zooveel mogelijk dien naam te vermijden en doorgaans niet van de Vlaamsche Taal, maar van de Nederlandsche Taal of het Nederlandsch te spreken? Misschien wilt U deze opmerking in Neerlandia wel beantwoorden.
Met de meeste hoogachting,
Uw dw. Jac. Post. Jhbg. 28/5 '98.
Zeer gaarne beantwoord ik de vraag van ons medelid. Zijn opmerking is volkomen gegrond; acht jaar geleden maakte ik ze zelf reeds en schreef over deze quaestie enkele artikelen in den Strijd, het Volksbelang van Gent en den Flamingant van Brussel. Het artikel in het Volksbelang gaf aanleiding tot een redevoering van Jan Ten Brink op het Nederlandsch Congres te Gent in 1890, waarin hij op 'tzelfde aanbeeld hamerde: we moesten onze taal uitsluitend Nederlandsch noemen. Na 't Congres behandelde ik de quaestie in 't Fondsenblad van Gent; nadien nog in de Toekomst id. en ten slotte in mijn werkje Distels, Proeve van Taalzuivering. Ik wijs daarop om te doen uitkomen, dat ik het volkomen, volkomen met den Heer Post eens ben. De keus van een naam voor onze taal is van een niet te onderschatten gewicht. Ik wees daar reeds vroeger op. In de Toekomst haalde ik dit aan: ‘In de Kamerzitting van 16 April 1891, zei de Heer Coremans: “'t Land is voor iedereen en de plaatsen moeten gegeven worden aan de bekwaamsten; aan hen, die de twee talen kennen. Ook deel ik in dit opzicht de meening van degenen, die een enkelen wedstrijd vragen, een gemengden wedstrijd, waarin men de candidaten zal ondervragen die Fransch en Vlaamsch kennen.” Nauwelijks had hij die woorden geuit, of de Heer Fléchet viel hem in de rede: “En 't Waalsch?” Zulke voorvallen heeft men in de Kamer bij de vleet. Wat is daaruit te leeren? Eenvoudig dit, dat de Walen zich werkelijk inbeelden of wel voorgeven te denken, dat er voor Vlaamsch België geen algemeen geldende spreeken schrijftaal bestaat, maar dat in onze gewesten een aantal uiteenloopende dialecten gesproken worden; en als men van den Waalschen candidaat, behalve de kennis van het eenige officiëeleGa naar voetnoot(1) Fransch, nog die van dat Vlaamsch, onder welken vorm dan ook, zou eischen, vergt Fléchet, met een schijn van gegrondheid voor zijn beweren, van den Vlaamschen candidaat, de kennis van het Waalsch.’ ‘Men ziet dadelijk klaar in 't spel van den Waal. Er zijn twee namen: flamand en hollandais; die moeten dus twee verschillende zaken voorstellen, en al wou de Heer Fléchet van le hollandais aannemen, dat het een beschaafde taal is, welke in Noord-Nederland en nog elders gesproken wordt, toch zal men hem nooit overtuigen dat le flamand iets anders is dan een ‘amas de patois informes’, waarbij er aan beschaving niet te denken valt. Die denkbeelden moeten onder het Waalsche volk verbreid worden; de Walen moeten tot het inzicht komen, dat die ‘patois flamands’ gesproken worden op een onzichtbare stip van de oppervlakte van den aardbodem en wat heeft dat te beduiden tegenover het Fransch, de wereldtaal? ‘Dezelfde drogreden diende om het berucht decreet van den 16 November 1830 te verantwoorden, dat het Fransch tot eenige officiëele taal uitriep, omdat ‘de Vlaamsche en de Duitsche talen gebruikelijk bij de bewoners van zekere plaatsen, veranderen van provincie tot provincie en soms van district tot district, bij zooverre dat het onmogelijk zou zijn een officiëelen tekst van de wetten en besluiten uit te geven in het Vlaamsch en in het Duitsch!’ Thans is dat de stelling van de Wallonisanten. Door hen worden het Vlaamsch en het Waalsch op gelijken voet gesteld; daarboven troont het Fransch, volgens hen de gemeenschappelijke taal van de Belgen of de taal, die de gemeenschappelijke taal van de Belgen moet zijn; want, zeggen ze, is het Fransch een vreemde taal voor de Vlamingen, ze is het niet minder voor de Walen. Ze sluiten moedwillig de oogen voor dit feit, dat de Walen zoo goed als de Vlamingen uiteenloopende tongvallen spreken, die aan de eene zijde hun letterkundige uitdrukking vinden in 't Fransch, aan de andere in 't Nederlandsch. Het Fransch is de taal van 't onderwijs in 't Walenland, het Nederlandsch in 't Vlaamsche land. Nu vinden de Walen er liefhebberij in hun dialecten te beoefenen, daarin tooneelstukken en gedichten te schrijven en voor dat soort letterkunde eischen ze een Academie en staatsgunsten. De Vlamingen hebben die liefhebberij niet; met uitzondering van de Westvlaamsche taalparticularisten, die Westvlaamsch gekleurd Nederlandsch schrijven, schrijven de Vlamingen een algemeene taal, de Nederlandsche. Dat is de ware toestand. Het vooroordeel bij de Walen, helpen wij bestendigen, door het gebruik van de benaming Vlaamsch in tegenstelling met de benaming Hollandsch. Waar twee verschillende namen gebruikt worden, zal de minder wel ingelichte onvermijdelijk denken, dat er inderdaad twee grondig verschillende dingen bedoeld worden. Welnu, dat is niet zoo. De taal geschreven door den Hollander en de taal geschreven door den Vlaming vertoonen uiteenloopende eigenaardigheden; die van den Vlaming vertoont doorgaans een aantal gallicismen. Maar de taal, die ze beiden schrijven, is dezelfde. Waar maar één taal is, behoorde men maar één naam te bezigen om alle vooroordeel te vernietigen en misverstand te vermijden. Welke zal die naam zijn? Onze taal droeg in den loop van de eeuwen verschillende namen. Onze letterkunde neemt een aanvang met Hendrik van Veldeke, in Limburg. Deze kon niet anders dan zijn eigen dialect tot schrijftaal te kiezen. Wanneer de letterkundige stroom na Veldeke naar andere gewesten vloeien zal, zal de taal, die geschreven wordt, onvermijdelijk gekleurd zijn naar den tougval van het gewest, waar ieder schrijver thuis behoort. Dat is het geval wanneer onze letterkunde in West-Vlaanderen aan het bloeien gaat. Toch al zeer vroeg, ontwaart men het streven naar algemeenheid, naar eenvormigheid in woordenschat en schrijfwijze. Jacob van Maerlant is zich van het nut van die algemeene schrijftaal wel bewust. Hij onderscheidt verschillende dialecten: ‘Men moet om de rime souken
Misselike tonghe in bouken:
Dietsch, Brabantsch, Vlaemsch, Zeens’.Ga naar voetnoot(1)
Maar de taal, welke hij schrift, noemt hij steeds Dietsch. Zoo werd onze taal dan ook in de middeleeuwen genoemd, in tegenstelling met het Latijn, de taal van de geleerden. Dietsch van diet = volk, heteekent taal van het volk. Dezelfde naam geldt in Duitschland, waar de volkstaal nog heden Deutsch (Duitsch) genoemd wordt, terwijl de Engelschen onze eigen taal Dutch noemen, zooals het vroeger de Franschen deden: Tiexhe of Tihois. In later tijd noemt men ze ook wel eens Duitsch: Komt school bij Boetselaar: die heeft vertaelt met lof
In plat en zuiver duytsch den Phoenix der poëten,
zegt Vondel (uitg. v. Lennep, dl. 2, bl. 198, aangeh. door Verdam, Gesch. d. Nedl. Taal, 4.) De naam Dietsc hlijft in gebruik de middeleeuwen. door; hij is het nog in Limburg voor de volkstaal. In later tijd, te beginnen met het midden van de 16e eeuw noemen de beoefenaars van de letterkunde de taal afwisselend Nederduitsch en Nederlandsch. Vlaanderen in Zuid-Nederland en Holland in Noord-Nederland, waren de gewesten, die op politiek gebied de hoofdrol hebben gespeeld. Vandaar dat het volk in 't Zuiden zijn taal Vlaamsch, in 't Noorden Hollandsch heeft leeren noemen; dat zijn thans de twee populaire namen in Noord en Zuid. Doch wij zagen het: Noord en Zuid hebben één gemeenschappelijke taal; tot het voorkomen van misverstand, dienen de ontwikkelden ten minste maar een passenden naam te bezigen. Aan Dietsch valt niet meer te denken, alhoewel die benaming nog eens in poëzie gebezigd wordt. Vlaamsch en Hollandsch passen voor de gemeenschappelijke taal niet; uit een geographisch oogpunt omvatten ze te weinig. Het is toch onmogelijk om b.v. de taal, geschreven door Multatuli, Busken Huet Vlaamsch te noemen, terwijl het niet minder ongerijmd is, de taal van Conscience Hollandsch te heeten. Uit een geographisch oogpunt omvat de benaming Nederduitsch te veel en wordt door de wetenschap thans in een ander beteekenis gebezigd dan voorheen. Het Nederduitsch omvat de tongvallen, die gesproken worden langsheen de Noord- en de Oostzee benoorden een lijn, die loopt van Calais (Frankrijk), bezuiden Brussel, benoorden Aken en Keulen over Kassel, Dessan, Wittenberg, Frankfort a/d. Oder, Bromberg, Lotzen, Tilsitt tot aan de monding van den Niemen. Nederduitsch wordt gebezigd in tegenstelling met Middel- en Hoogduitsch. Als wetenschappelijke naam zal Nederlandsch wel de passendste zijn. Van Duinkerke tot aan de Dollart worden verschillende Nederduitsche dialecten gesproken, die hun letterkundige uitdrukking vinden in een gemeenschappelijke schrijftaal. Uit een geographisch oogpunt is Nederlandsch een uitstekende benaming, daar deze ‘lage landen bi der zee’ in de geschiedenis de Vereenigde Nederlanden hebben uitgemaakt. Die naam is niet nieuw: sedert het midden van de 16e eeuw werd hij onafgebroken gebezigd om onze schrijftaal aan te duiden. Wie in België bij dien naam aan iets vreemds mocht denken als aan Hoog-Hollandsch heeft ongelijk; die naam werd het eerst in Zuid-Nederland gebruikt: in 1550 gaf Joos Lambrecht te Gent zijn Nederlandsche Spellijnghe uit. Trouwens, door de ontwikkelden wordt die naam thans zoo goed als algemeen aangenomen: al onze spraakkunsten, onze bloemlezingen zijn geen Vlaamsche maar Nederlandsche Leesboeken en Spraakkunsten. Die naam is tot nog toe vreemd gebleven voor het volk. Maar daarin kan de school verhelpen als de leeraar, de onderwijzer dien naam aan de schooljeugd leert kennen en haar leert inzien. waarom deze de eenige passende is. Het is dan ook zeer wenschelijk, dat onze bladen en tijdschriften uitsluitend dezen naam zouden bezigen om er het gebruik van te verbreiden. H.M. |
|