Benoorden Moerdijk.
Over ridderorden. - Prof Van der Waals. - September-poëzie. - De Indische vorsten bij de Inhuldiging. - De Pedir-Expeditie. - De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.
Vele Nederlanders zullen, een paar weken geleden, tot hun groote verbazing gelezen hebben dat professor J.D. Van der Waals benoemd was tot ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw.
Dat die ambtelijke hulde werd toegekend bij het jubileum van den grooten Nederlandschen geleerde, was niet verbazing wekkend, maar dat dit eerst nu gebeurde. Wanneer gij een vreemdeling, eenigszins op de hoogte van de verschillende wetenschappen, vraagt: ‘Noem mij een half dozijn Nederlandsche geleerden van naam op, dan hebt gij een goedo kans om de weddingschap te winnen, als gij er iets op houdt dat daarbij zullen zijn: De Goeje en Kern, Van 't Hoff en Van der Waals. Den 14n Juni 1898 was het vijf en twintig jaar geleden dat Van der Waals promoveerde op een proefschrift waarmede, zooals prof. Lorentz te Leiden het in een voortreffelijk geschreven opstelletje (Eigen Haard) uitdrukte, het zeldzame feit zich voordeed, dat het den schrijver met één slag tot een groot geleerde verhief. Na dit opzienwekkende geschrift Over de Continuïteit van den gas- en vloeistoftoestand verschenen achtereenvolgens nog andere mededeelingen, waarin Van der Waals krachtig meêwerkte aan de ontwikkeling van de scheikundige en natuurkundige wetenschappen in modernen zin. De wet van van der Waals is opgenomen in de leerstof van de beginselen der natuurwetenschap.
En deze geleerde is, een kwart eeuw na het verschijnen van het geschrift dat hem wereldberoemdheid verschafte, benoemd tot ridder van de Nederlandsche Orde. Men zou haast gaan twijfelen of dergelijk huldebetoon van ambtelijke zijde wel een zuiveren maatstaf was voor de verdiensten van geridderden en niet-geridderden.
Ziedaar den kleinen kant van de zaak. De groote beteekenis echter van het feest dat prof. Van der Waals heeft mogen vieren, wordt daar gelukkig in 't minst niet door aangetast. Zóó'n roem tart ambtelijke miskenning. Deze man heeft vele jaren achtereen in stilte voortgewerkt, en zoo niet alleen de wetenschap een flink einde verder gebracht, maar ook den Nederlandschen naam hoog gehouden op zijn gebied. Hij zeide 't zelf, toen zijn ambtgenooten en vereerders hem kwamen gelukwenschen en hem mededeelen dat een Van der Waals-Fonds bijeengebracht was ten behoeve van verdere onderzoekingen; steeds was het zijn wensch geweest dat er zou zijn een Nederlandsche physica, waarvan dertig jaar geleden, toen men in de wetenschappelijke wereld verhandelingen van Nederlandsche natuurkundigen ternauwernood de aandacht waard keurde, eigenlijk geen sprake was. Daarom achtte hij zich gelukkig, er op te kunnen wijzen dat Nederland in dit opzicht tegenwoordig een eervolle plaats inneemt, en dat van hier verrichte onderzoekingen overal met belang-stelling kennis wordt genomen. En prof. Lorentz heeft naar aanleiding hiervan het woord van een Duitsch geleerde in herinnering gebracht: dat Nederland aan de ontwikkeling van de jonge en bloeiende wetenschap der natuurkundige scheikunde een aandeel heeft genomen, omgekeerd evenredig aan de grootte der bevolking van ons land.
Van decoraties gesproken. Dat het vooruitzicht van den lintjesregen in September menigeen aan 't peinzen brengt, dat het zelfs meer te maken heeft met den stroom van poëzie, die de aanstaande Inhuldiging opwekt, dan de dichterlijhe inspiratie zelve - de heer Rössing schroomt niet, het uit te spreken in een ondeugend versje, in het Nieuws:
Schoon 't geen steek houdt,
Maar ernstiger nu, en zonder het algemeene voor deze bijzondere gevallen te laten gelden, deelt hij mede dat de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel voor het Inhuldigingsfeest in studie nemen zal een toepasselijk dramatisch gedicht, aan de samenwerking van Mr. J.N. van Hall en Mr. van Loghem te danken. Ook de Nederlandsche Opera zal een gelegenheidsstuk vertoonen: hetzij een bewerking van Sardou's Patrie, hetzij de oorspronkelijke opera van den heer C. van der Linden, Leidens Ontzet. En voor de Haagsche tooneelfeesten heeft Marcellus Emants iets gemaakt, waarin aardige populaire gebeurtenissen uit het begin van den tachtigjarigen oorlog verwerkt zijn, en figuren als van Prins Willem, Herman de Ruyter, Hugo de Groot, Elsje van Houweningen, niet zullen ontbreken, en dat Loeverseyn heeten zal.
Van de Indische vorsten, die door hun aanwezigheid wat exotischen glans zullen bijzetten aan de plechtigheid van September, vertoeven er reeds eenigen in ons land: het gezantschap van Solosche grooten, de sultan van Siak. Zij brengen hun tijd door met reizen, binnen en buiten onze grenzen, en deze opmerkzame Oosterlingen zullen hun oogen zeker goed den kost geven. Laat ons hopen dat zij een weinig vooringenomen zijn in ons voordeel, als zij zekere dingen in Nederland onwillekeurig vergelijken met zekere dingen in andere landen van Europa.
Ik heb hier niet op het oog 't militair en maritiem vertoon, waarin krachtige natiën ons licht den loef kunnen afsteken, - als wij maar oppassen dat wij niet te ver achterblijven, ligt daarin geen gevaar. En hoe verschillend dergelijke zaken ook beoordeeld worden, al naar 't standpunt, men zal moeten erkennen dat onze weerbaarheid weldra heel wat verbeterd zal zijn, zoowel door de legerhervorming, die nu beslist is, als door den aanbouw van nieuwerwetsche oorlogsschepen, vooral ook voor den dienst in Indië geschikt, waaraan nu weer een stootje gegeven is door het goedkeuren van het nieuwe pantserschip, in de Kamer. In het buitenland zal ook vooral do goede uitslag van de Pedirexpeditie een uitstekenden indruk maken. Een groet gevaar toch van den voortdurenden oorlogstoestand op Atjeh ligt in de aanleidingen tot internationale moeilijkheden, die daardoor al meer dan eens teweeggebracht zijn. Hoe sneller wij ons gezag krachtig gevestigd hobben in den noordhoek van Sumatra, hoe beter, en niet alleen voor de Indische belangen. De tijd zal 't leeren of de menschen te optimistisch geweest zijn, die nu meenen dat deze goed geslaagde expeditie naar de noordoostkust van Sumatra, het begin is van het einde van den Atjeh-oorlog.
Van Atjeh naar Leiden is een heele sprong, maar wij mogen deze maand de jaarlijksche vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, den 8en in de oude akademiestad gehouden, niet voorbijgaan. De voorzitter, prof. H. van der Hoeven, heeft in de toespraak waarmede hij de vergadering opende, nog eens opgesomd wat de Maatschappij in den laatsten tijd alzoo had helpen uitgeven of had bevorderd. Ziehier het lijstje:
de tweede partie van Maerlant's Spiegel Historiael,
de Enqueste ende Informatie upt stuck van der reductie ende reformatio van den Schiltaelen, voertijts getaxeert ende gestelt geweest over de landen van Hollant ende Vrieslant, gedaan in den jare 1494,
voor de nieuwe uitgave van Seghelijn van Jheruzalem,
den 3den druk van Droste's overblijfsels van geheugchenis,
subsidie aan Taco de Beer's Onze Volkstaal,
subsidie voor het tijdschrift voor Nederlandsche Taalen Letterkunde,
voor Stallaert's glossarium van veronderde rechtstermen,
Van der Schueren's Teuthonistra of Duytschlender,
het 3de supplement op het repertorium der verhandelingen en bijdragen betreffende de geschiedenis des vaderlands,
Corn. Everaert's spelen,
taalkaarten van Noord-Nederlandsche tongvallen,
taalfonds voor Zuid-Afrika en
het monument van Constantijn Huygens.
Prof. van der Hoeven somde ook de verliezen op, die de Maatschappij in het afgeloopen jaar getroffen hebben door den dood van leden, en dat zijn voor een deel ook gevoelige verliezen voor de Nederlandsche Letterkunde geweest: prof. Kosters, prof. Doedes, prof. Prins, Mr. Kist, de staatsman Heemskerk, de archief-chartermeester Hingman, Mr. Bezemer, Mr. Pols, A.C. Wertheim, Tromp en Bool, die beiden veel voor Indië gedaan hebben, pater Becker, ‘de voorvechter van Thomas à Kempis’, de essayist P. Bruyn, Mr. van Sorgen, de bevorderaar van tooneelbelangen, Korndörffer, bibliothecaris der Militaire Academie, Dr. Suringar, Martin Kalff, de Amsterdamsche journalist, Ant. van der Linde, die over de ontdekking van de boekdrukkunst en over de geschiedenis van het schaakspel zooveel belangrijks heeft geschreven; en van de vreemdelingen: Wattenbach, de veelzijdige Leuvensche historieschrijver, Wonters, de bekwame Brusselsche archivaris, en Latendorf von Schönberg, die zich verdienstelijk heeft gemaakt voor de letterkundige geschiedenis, ook van ons land.
Maar de namen op dit lijstje behoorden aan mannen, die zich reeds een maatschappelijke positie verworven hadden, die erkend, gestempeld waren als letterkundigen of mannen van verdiensten voor onze letterkunde. En het zou onrechtvaardig zijn, hier niet te vermelden een jong letterkundige, die veel beloofde en door zijn schetsjes reeds de aandacht getrokken had, ofschoon hij niet veel schreef: C.F. Schröder (F. Roosdorp), den schrijver van Kinderen.
Actenos.