landsche geleerden verspreidden overal licht en kennis en zoo werd te allen kanten gestreefd naar de heropbeuring van eigen kunst en eigen leven, steunend op een zelfstandig bestaan en een steeds toenemende ontwikkeling van den waren nationalen geest.
Willems ondervond weldra hoe noodzakelijk het was om in deze richting te werken, niet zoozeer meer te ijveren voor het behoud der taal, maar wel bij het volk den innigen drang op te wekken tot het behartigen der dierbaarste belangen, die lagen in de herinrichting van het oude, machtige Nederland, de uitbreiding der Nederlandsche taal in de Zuidelijke gewesten en de trouw aan 's lands koning, die hem de hechtste waarborg scheen voor een schitterende toekomst van het volk.
Moedig en onbeschroomd trad hij in het strijdperk, met het indrukwekkend gedicht Aan de Belgen, dat in 1818 verscheen en een krachtige verdediging inhoudt van de Nederlandsche taal tegen alle onzinnige aanvallen, die voortsproten uit onwetendheid of kwaden wil, uit staatkundige listen of vooroordeel.
Van 1818 tot 1830 zette Willems dien strijd voort. Hoe grooter en dreigender zich het gevaar toonde, hoe krachtiger en hardnekkiger zijn tegenstand werd om taal en volk van den ondergang te bevrijden.
Om de Vlamingen nog beter aan te sporen om het Nederlandsch te beoefenen en de belangstelling nog vuriger aan te wakkeren, toonde hij de groote waarde van onzen letterschat in zijne merkwaardige verhandeling over de Nederduitsche Taal, opzichtelijk de zuidelijke provinciën der Nederlanden. Daarin schetst hij niet alleen treffend het beeld van de letterkundige beweging, die zich in onze gewesten tot op dien tijd had voorgedaan, maar hij gaf daarbij een schitterend bewijs van zijn uitgebreide grondige kennis, van zijn onverzadigden werklust, en legde daarbij hier te lande den grondslag der critische en historische studie der letteren.
Aldus vestigde hij ook op zich de aandacht van het Staatsbestuur. Voor zijn arbeid werd hij beloond door zijne benoeming tot ontvanger der registratie te Antwerpen (1821). Dank zij deze winstgevende plaats en het fortuin zijner vrouw, Isabella Borrekens, geraakte hij uit zijn tot nog toe bekrompen toestand en zag zich voortaan geenszins gehinderd in het aankoopen van boeken en handschriften, die hem behulpzaam moesten wezen in zijne geliefde studie.
De kring zijner vrienden en vereerders vergrootte voortdurend. Al wat Noord en Zuid in opzicht van kunst en letteren voornaams telde, stond in de nauwste betrekkingen met Willems, die voortaan als het hoofd der letterkundige beweging in de Vlaamsche gewesten aangezien werd. Uit dien tijd van geluk en vrede, dagteekenen het groot aantal zijner geschriften, die alle strekten tot hetzelfde doel: door studie van eigen kunst en geschiedenis een engen band toe te halen tusschen het heden en het verleden, het Noorden en het Zuiden. het volk en den koning, die als ideale vertegenwoordiger van Nederlands eenheid aller achting en ondersteuning verdiende.
De staatkundige gebeurtenissen beantwoordden niet aan de verwachting. De ontzenuwde Vlaming, sedert eeuwen er aan gewoon dat men naar goeddunken over hem beschikte, liet zich gedwee door den Staatsorkaan medesleepen en teekende, door vreemde baatzucht en waanzin aangehitst, zijn eigen ondergang.
De omwenteling brak los en deed op weinige dagen het gebouw neerstorten, dat met zoo veel moeite was opgetrokken.
Willems voelde zich diep bedroefd bij de gevaren, die het Vaderland weer bedreigden. In plaats echter van te jammeren on te klagen, vatte hij moedig het geweer op, toen ook de oorlogskreet om Antwerpen weerklonk, en wakkerde de medeburgers aan om met de wapenen datgene te verdedigen, wat hij steeds met woord en pen zoo krachtig had voorgestaan.
De strijd werd beslecht, het Nederlandsche rijk gescheurd. - In naam der vrijheid, waarvoor de Vlamingen gevochten hadden, werden zij thans als overwonnen behandeld, terwijl alles rondom hen getuigde, dat zij opgehouden hadden als Vlamingen voor iets te tellen.
Het Franschgezind bestuur wilde zich wreken op degenen, die niet dadelijk den nieuwen toestand hadden toegejuicht. Willems werd een der eersten gestraft. Men verbande hem naar Eekloo. Zijne vrienden uit het Noorden spoorden hem aan eene betrekking in Holland te aanvaarden. Doch Willems voorzag dat de toekomst aldaar zeer weinig geruststellend zou wezen voor een landgenoot der opstandelingen.
Hij schikte zich in zijn lot. Geenszins nam hij deel aan de talrijke samenzweringen, die de Orangisten tegen het nieuw bestuur beproefden.
Talrijke huiselijke rampen troffen den reeds zoo diep gekrenkten man. Van zijne tien kinderen waren te Antwerpen vier gestorven, te Eekloo verloor Willems er nog drie en behield slechts een zoon en twee dochters.
De arbeid wekte hem uit zijne moedeloosheid weer op. Hij schreef een aantal Nederduitsche Letteroefeningen, vervaardigde een berijmde vertaling van den beroemden Reinaert de Vos, naar den ouden tekst, zocht de Vlaamsche liederen op, begon zijne uitgave van de Brabantsche Yeesten, dolf steeds meer en meer in het verleden om de schatten onzer middeleeuwsche letterkunde op te sporen en ze met de noodige ophelderingen voor iedereen toegankelijk te maken.
Willems vatte zijn vroegeren strijd weder aan. Het gevaar was dreigend en dringend de nood in het geheele Vlaamsche land. De Nederlandsche taal, miskend en veracht, werd uit de officiëele wereld verdreven, alhoewel de grondwet verklaarde dat het gebruik der talen vrij was. Bij Willems kwam de gedachte op die vrijheid nauwkeuriger te doen bepalen en bijgevolg duidelijk de Vlaamsche taalrechten te doen erkennen.
Door persoonlijken invloed was het hem gelukt Eekloo te verlaten en daar het Staatsbestuur rustiger en kalmer de toestanden inzag, stemde het or in toe Willems te Gent te benoemen, waar hij zich in 1835 als Ontvanger der registratie voor de burgerlijke akten kwam vestigen.
Eenige maanden nadien bood de Belgische Academie hem het lidmaatschap aan. Zijn geest was rijper geworden; zijne kundigheden hadden zich uitgebreid; zijn invloed nam voortdurend toe, en thans treedt hij werkelijk op als leider der Vlaamsche Beweging, die hij in het leven riep.
Vroeger had hij gestreden voor het behoud der landswetten en het land zelf, thans worstelde hij tegen den geest, die den nieuwen staat overal doordrong
Een gansche schaar geleerden, dichters, schrijvers, taal-en geschiedkundigen kwam in geheel het Vlaamsche land op.
Een Vlaamschgezinde drukpers verscheen, nieuwe tijdschriften als de Noordstar te Antwerpen, de Middelaar te Leuven, het Kunst- en Letterblad te Gent, werden in het licht gezonden, en gaven een machtigen stoot aan de aangewende pogingen om de gedachten te bekeeren en de gemoederen op te wekken.
Willems leidde, beredderde alles, sprak allen moed en volharding in. Hij ijverde vooral om eenheid te brengen in de zoo verwarde spelling en aldus den uiterlijken schijn weg te nemen alsof Nederlandsch en Vlaamsch twee verschillende talen waren. Op zijn aandringen opende Minister de Theux een prijskamp over de beste spelling. De uitslag was niet bevredigend. De commissie belast met het onderzoeken der ingezonden antwoorden, en die in haren schoot Willems, David, Borremans, De Smet, Ledeganck, D'Hulster, Verspreeuwen bevatten, stelde zelf regels op, die op eenige kleine uitzonderingen na, als de ae, ue, y, volkomen gelijk stonden met de in Holland gebruikte schrijfwijze. Den 1n Januari 1844 kondigde het Staatsblad een besluit af, waarbij de spelling der Commissie aangenomen werd. De eenheid van Vlaamsch en Nederlandsch was zoo goed als voltrokken.
De heugelijke gebeurtenis werd eenige dagen nadien te Brussel gevierd in een luisterrijk feest, waar Willems geestdriftig werd overladen met betuigingen van vereering en dankbaarheid om de diensten aan taal en volk bewezen.
Daar eene poging, om eene Vlaamsche Academie nevens de Brusselsche tot stand te brengen, mislukte, stichtte Willems eeue Maatschappijtot Bevordering van Nederduitsche Taal- en Letterkunde, waarbij David, Blommaert, Rens. Serrure, Van Duyse, Ledeganck en nog anderen hem krachtig ter zijde stonden.
Door Willems' toedoen verscheen het Belgisch Museum, het eerst letterkundig wetenschappelijk tijdschrift, dat reeds zou volstaan om Willems' faam en hooge verdiensten te bevestigen.
Nu dat de Vlaamsche beweging zoo dapper vooruitging, dacht Willems er aan de verspreide krachten te verzamelen tot één doel: de Vlaamsche rechten wettelijk te doen erkennen. Hij stelde in 1840 een vertoogschrift op, dat met duizenden handteekens werd bekleed en naar de Kamer van Volksvertegenwoordigers verzonden om te eischen dat het Nederlandsch gebruikt worde in de besturen en de gerechtshoven in de Vlaamsche provinciën en men die taal op gelijken voet stelle met het Fransch in de andere nationale instellingen.
Intusschen zette hij zijn letterkundigen arbeid voort, gaf den Slag van Woeringen, van Jan van Heelu uit, liet den Reinaert de Vos in den oorspronkelijken tekst verschijnen, volledigde de reeks oude Vlaamsche Liederen, en wist het Staatsbestuur er toe te brengen de noodige toelagen te verleenen om de treffende werken middeleeuwen op te sporen en aan het licht te brengen.
Zijn weinige snipperuurtjes besteedde hij verder aan het bestuur der maatschappij De Taal is gansch het Volk, het Secretariaat van het Koninklijk Conservatorium en de Société des Choeurs, maar voornamelijk aan de leiding van de rederijkerskamer De Fonteinisten, die hij tot een ongekenden trap van bloei bracht.
Toen hij in 1846 als voorzitter der laatstgenoemde maatschappij de gekrenkte rechten der rederijkers op het stadhuis te Gent verdedigde, trof hem eene beroerte, die een einde maakte aan zijn zoo werkzaam en hoogst nuttig leven.
Indien Willems niet zoo ruim begaafd was met tijke verbeeldingskracht en poëtisch gevoel, als geleerde en prozaschrijver muntte hij boven allen uit. Met zijn helderen geest en vasten wil heeft hij den weg gebaand tot dieper studie en grondiger kennis onzer letterkunde en harer geschiedenis. Met zijn onverdroten ijver en koenen moed heeft hij de Vlamingen wakker geschud, hun het bewustzijn gegeven van eigenwaarde en kracht, en gewezen op een schitterende, roemrijke toekomst.
Wel heeft hij dus recht op eene eer, welke reeds te beurt viel aan degenen, die onder zijne leiding gestreden hebben: aan Conscience, Theodoor Van Ryswyck, Van Duyse, David, Ledeganck.
Het geldt hier niet zoozeer het herdenken van een man, die om zijn persoonlijke verdiensten aanspraak mag maken op de vereering zijner medeburgers, maar de verheerlijking der zoo groote Vlaamsche Beweging, wier ziel en leider Willems is geweest.
Voor vijftig jaar heeft hij de eerste de aandacht gevestigd op den toestand van achteruitstelling, waarin de Vlamingen verkeeren. Hij was het uitgangspunt van de taaie, volhardende beweging, welke leiden moet tot het veroveren der plaats, die ons toekomt.
Dat hij in die richting is gevolgd geworden, bewijzen de reeds behaalde overwinningen.
Zoo bekwamen we achtereenvolgens: de wet op het gerecht, op het Nederlandsch als bestuurstaal, op