Benoorden Moerdijk.
Maart.
Berlage's Beurs. - De Tempeliers. - Mincelijn. - Van Houten's Cacao-park. - Leerplicht, dienstplicht en jeugdige misdadigers. - Het 50jarig bestaan van de Grondwet. - Feesten bij de inhuldiging; ook stichtingen?
‘In een heerlijk alles vergeten, als een bezoeker uit verre streken die, op architectonisch schoon belust, de groote koopstad aan Y en Amstel aandoet, zag ik de Beurs daar plotseling voor me, vierkant geplant, waardige tegenhanger van dat andere gebouw, daar aan den. Dam, dat men gewoon is het Paleis te noemen... En me langzamerhand, als bij een ontwaken, alles herinnerende: alle bezwaren tegen het ontwerp ingebracht, alle artikelen in de bladen, alle gesprekken, die ik aangehoord had, het eene al zwaartillender dan het andere, was ik blijde dat er één rustige werker geweest was die, schijnbaar buiten alles en allen staande, zijn ontwerp voltooid had, en den Raad eenvoudig weg om goedkeuring gevraagd had tot verwezenlijking van zijn ideaal, en - die goedkeuring had verkregen’.
Die rustige werker is de Heer Berlage, en die dit schrijft is een vakgenoot, een mededinger van hem: de Heer Kromhout. En een heugelijk feit is het zeker, dat op weinige uitzonderingen na de mannen van het vak en het ontwikkelde publiek het met den heer Kromhout eens zijn in diens meening over het nieuwe Beursplein, dat de vreemde leegte van het Damrak nu eindelijk zal vullen. Dit beursplan is dan ook zoo mooi dat, als eenstemmigheid in zaken van kunst met een contradictio in terminis was, we zouden zeggen: al wie oog voor een mooi gebouw heeft, moet het mooi vinden.
Kracht en eenvoud, zoo vat een ander beoordeelaar zijn meening over Berlage's plan samen. Het zal bij niemand opkomen, de groote verdiensten van Berlage's voorgangers in het buitenland en van zeer enkelen in ons land, gering te schatten; toch is dit plan een gebeurtenis op kunstgebied, een hervormingsdaad.
Zijn gebouw, zooals het in teekening al spoedig door kranten en tijdschriften bekend is gemaakt, doet nog het meest denken aan Florentijnsche bouwwerken, maar het is allerminst nabootsing. De kunstenaar heeft zich bij het ontwerpen van zijn plan in de eerste plaats gekeerd tegen het misbruik van overlading met versierselen; niet alleen de eenvoud, de eenheid, de grootschheid van een gebonw gingen aldus te loor: ook uit een practisch oogpunt was die richting, langs welke in den laatsten tijd zooveel gebouwen verknoeid zijn, sterk af te keuren, want aan al die bijkomstigheden, die hinderlijke overtolligheden waren, ging heel wat geld heen, dat voor welbegrepen verfraaiing van het werk had kunnen dienen.
‘Waarom, zegt Berlage, zou een gladde muur niet mooi kunnen zijn, als hij maar goed in de verhoudingen zit en de uitwerking ervan behoorlijk gesteund wordt door torens, daken, poorten?’
En zoo heeft deze bouwmeester stoutweg een gevel van honderd veertig meter lengte opgetrokken (aan het Damrak), zonder balkons of portieken of eenig relief, en toch zal deze vermetele oplossing van het heftigst omstreden onderdeel van alle mogelijke Amsterdamsche beursplannen misschien wel het beste deel blijken van dit werk.
Zoo komt gelukkig ook hier nieuw leven. Ik sprak de vorige maand van een nieuwe beweging (is ze eigenlijk wel zoo nieuw?) op letterkundig gebied, naar aanleiding van Gorter's inleiding tot zijn School der Poëzie. In andere provinciën van het Rijk der Kunst is ook wel te bespeuren dat men zich opmaakt om nieuwe paden te betreden, maar schoorvoetend. We kunnen niet zeggen dat Bouman's Tempeliers, hoe zich ook de talentvolle toondichter, de librettist, de kunstenaars van de Nederlandsche Opera geweerd hebben, méér heeft verworven dan een succès d'estime. En Molkenboer's Mincelijn? Het stuk is den 24n in de Stadsschouwburg te Amsterdam opgevoerd. Het is, zooals men weet; een reeks van vijftien tafereelen, geen drama in den eigenlijken zin; Molkenboer heeft er wel zoo iets als een dichterlijke vertelling voor samengesteld, doch niet als hoofdzaak: meer als aanleiding om een proeve te laten zien van hetgeen hij beoogt; een soort van Gesammtkunst: samenwerging van de onderdeelen en van al het uiterlijke bij een vertooning met de handeling van het stuk zelf. Om zijn eigen woorden te gebruiken: hij wil toonen ‘dat door zuiver decoratieve samenstelling (door onderling verband tusschen decor, costuums, plantatie, verlichting) één geheel kan verkregen worden, meer eenvoudig, niet kostbaarder en zeker beter te verdedigen dan onze huidige mise-en-scène, waarin gedachte, compositie, kleurenharmonie en verlichting zoo miskend worden.’
Wie zal dit laatste tegenspreken? Wie ziet niet in dat men later om onze tooneelschermen, onze tooneelverlichting, de kleeding onzer kunstenaars meelijdend zal glimlachen, haast evenzoo als wij nu glimlachen om de menschen uit Molière's tijd, die vetkaarsen gebruikten als voetlicht? Of men den Heer Molkenboer in zijn theorieën volgen zal, is een andere zaak. Voorshands schijnt daar weinig kans op, want de vooostelling heeft - ten deele zeker omdat men niet begrepen had waar het om te doen was, en naar de vertooning kwam kijken om de vertooning zelve - niet voldaan. Maar dat neemt niet weg dat Molkenboer's pogen zeer prijzenswaardig is.
Want het is hervormen vóór en na, en waarlijk, hoe sneller de tijd gaat - en die gaat snel tegenwoordig - des te dringender heeft men daar behoefte aan. Op maatschappelijk gebied evenzeer als in kunstzaken: hervormen en wijzigen, geleidelijk als het kan, met schokken als het moet. Vreemd, dat dit alternatief voor zoovelen nog dreigend blijft bestaan. Maar men gaat toch ook meer en meer inzien dat evolutie revolutie voorkomt. Na Van Marken en Stork, om maar een paar van de grootsten in ons land te noemen, zal nu de door haar cacao wereldberoemde firma Van Houten, een plan ten uitvoer leggen om op doeltreffende wijze te zorgen voor de belangen van haar personeel, en flink in 't groot, want de inrichting, die zij te Weesp laat maken, kost haar zoo wat twee millioen gulden. Het is de beste reclame die ik nog van deze fabriek gehoord heb, en dat zegt wat.
Intusschen zit ook onze regeering niet stil, dat moet men haar nageven. We doen nu niet aan politiek, en ik zal dus noch beschouwingen over het vóór en tegen, noch voorspellingen over de kansen ten beste geven, maar wil enkel wijzen op de twee hoogst belangrijke wetsontwerpen die dezer dagen druk besproken worden in de Noord-Nederlandsche pers: het wetsontwerp tot invoering van den algemeenen dienstplicht, en dat op den leerplicht. Nog een andere plicht heeft de aandacht der regeering getrokken - een zaak waarover de meeningen niet zoo sterk uiteen zullen loopen als de beide andere - dat verbetering betracht moet worden in de berechting van jeugdige misdadigers.
Terwijl er zooveel te doen is over de vraagstukken die de wetgevende macht tot een oplossing moet brengen, is het vijftigjarig bestaan van onze grondwet van 48, het halve eeuwfeest, van de tegenwoordige parlementaire instellingen, vrij stilletjes maar toch niet onopgemerkt voorbijgegaan. Men heeft er bij deze gelegenheid nog eens met erkentelijkheid aan gedacht, hoe het beleid en de toewijding van koning Willem II destijds de rumoerige en revolutionnaire beweging die zich aldus zoo heftig uitte, van ons land heeft afgewend
En zoo komen we weer op de voorbereiding van het Inhuldigingsfeest in het najaar, en het zou ook moeilijk zijn, daar niet over te spreken. De toebereidselen zijn in vollen gang. Geen week gaat voorbij of men hoort van een nieuwe cantate, een nieuwen bundel feestliederen, plannen voor schoolfeesten, optochten, en wat niet al. Een goede tijding is, tusschen haakjes, dat de Rembrandt-tentoonstelling, die bij de najaarsfeesten hoort, heel aardig schijnt te zullen slagen: uit den vreemde komt veel medewerking. Gelukkig denkt men, naar aanleiding van de inhuldiging van koningin Wilhelmina, ook nog aan andere dingen dan pretmaken: er wordt bijvoorbeeld door de bestrijders van den drankduivel een beweging op touw gezet tegen het misbruik van sterken drank bij dat nationale feest. Of 't veel helpen zal?... Laten we niet pessimitisch zijn. Sommigen vinden dat er wat erg veel plannen gemaakt worden, voor versieringen, optochten, enz. enz.; men kan moeilijk aannemen dat al die zeker goed bedoelde plannetjes tot iets moois en iets aardigs zullen leiden, on de vraag is gewettigd of men wel genoeg oog heeft voor een waardiger wijze om een gebeurtenis als deze te vieren. Men wil het volk geen pretjes, en de natie geen vreugdebetoon onthouden, maar in de richting die de ‘Wilhelmina-vereeniging’ inslaat: doelende op een stichting tot verpleging van krankzinnigen, zou méér te doen zijn. Waarom zouden de volks-sanatoria voor borstlijders, een zaak die men in den laatsten tijd met loffelijken ijver ook hier te lande heeft aangevat, niet óók op dien weg liggen? Dat zou een prachtig gedenkteeken zijn aan de troonbestijging van de koningin.
Actenos.