open te stellen voor de Zuidafrikaansche jongelingschap. De bekende afgevaardigde Vermeulen (men zal hem niet verdenken van heulen met dit ministerie) juichte daarentegen dit deel van 's ministers plannen onvoorwaardelijk toe, en ook van andere zijde kwam bij deze algemeene beschouwingen geen verzet tegen den maatregel, die ongetwijfeld den band met onze Zuidafrikaansche neven en broeders op zeer gewenschte wijze zal versterken. Er is vaak genoeg over geklaagd dat de ontwikkeldsten van de Nederlandsch sprekende jongelui, daar ginds, toch verengelscht worden als zij een Schotsche of Engelsche universiteit gaan bezoeken, daar zij in Nederland geen goede gelegenheid vinden om zich den doctorshoed te verwerven.
Laat ons hopen dat die toestand binnen kort zal ophouden. Als er meer Afrikaansche Nederlanders naar Nederland komen, zal er ook een wisselwerking geboren worden: men zal bij ons wat minder lachen om het koddige van 't toch zoo frissche en kernachtige Afrikaansch, en dit zal smetten en onnauwkeurigheden verliezen. Meer en meer ziet men in dat samenwerking tot 't goed behoud van de taal onvermijdelijk is. Weldra zal ook een Eerste Nederlandsch Philologen-Congres gehouden worden (13 en 14 April, te Amsterdam), en men kan er zeker van zijn dat het Nederlandsch, de geschiedenis en ontwikkeling van de taal en van het onderwijs, daar een goed plaatsje zullen krijgen. De opwekking tot deelneming aan dit Congres gaat uit van prof, J. Van Leeuwen, prof. B Sijmons, prof. H Kern, prof. Holwerda en Dr. J.H. Gunning Dz. Het is alweer een stap waardoor de Nederlandsche wetenschap op gelijken rang gaat komen met de buitenlandsche.
Alsof ze dat nog niet was! De zaak is dat de eigenlijk wetenschappelijke literatuur voor het volk altijd een onbekend terrein moet blijven, en we dus zeer dikwijls in ons land zelf niet weten hoe goed men in het buitenland over de Nederlandsche wetenschap en haar beoefenaars denkt. We hebben ons zoo vaak de Chineezen van Europa hooren noemen - juist door menschen die te bekrompen zijn om te weten wat er op de wijde wereld buiten de grenzen van hun land gebeurt, al is dat land dan ook wat grooter dan 't onze - dat we zouden eindigen met 't te gelooven, als we niet oppasten. En worden niet nu en dan onze beste wetenschappelijke mannen ons afgesnoept door den buitenlander? Is niet onlangs nog aan een Nederlander - prof. van 't Hoff - de uitnemende en zeldzame eer te beurt gevallen, door den Koning van Pruisen benoemd te worden tot ridder in de orde Pour le mérite? Zijn de Nederlandsche geleerden geen goede en gewaardeerde bekenden onder hun vakgenooten buitenaf, en vindt men niet telkens Nederlandsche namen in de vreemde vaktijdschriften? Prof. Van de Sande Bakhuyzen, bijvoorbeeld, zal wellicht beter bekend zijn onder zijn vreemde collega's, die, zooals een onzer bladen onlangs in herinnering bracht, toen deze hoogleeraar een jubileum vierde, herhaaldelijk lieten blijken dat zij zijn groote verdiensten naar waarde schatten, dan onder zijn eigen landgenooten. En zoo gaat het met meer van onze beste mannen. Dat de Nederlandsche juristen in den vreemde hoog in aanzien zijn, is vrij algemeen bekend, en dezer dagen nog heeft Nederland de voldoening gesmaakt dat alle mogendheden toegetreden zijn tot de overeenkomst rakende het Internationaal Privaatrecht, gesloten ter conferentie, op initiatief van Nederlandsche geleerden te 's Gravenhage bijeengekomen. Er zijn echter van die zaken, waarin wij, ‘Chineezen van Europa,’ zelfs den toon aangeven. Ik noem nu slechts de schoone uitgave van teksten, waar wijlen Dr. Du Rieu zich zoo
verdienstelijk voor gemaakt heeft, en op heel ander gebied, een internationaal tijdschrift ter bevordering van den algemeenen gezondheidstoestand Janus, te Amsterdam uitgegeven, dat onlangs nog op eervolle wijze buitenaf genoemd werd om zijn verdiensten in het bestrijden van besmettelijke ziekten.
Op ander dan wetenschappelijk terrein gaat 't al evenzoo. De roem, die Van Rooij zich te Bayreuth verwierf, is nog niet weggestorven, en Messchaert, Röntgen, Kes en zooveel anderen houden in 't buitenland ook op muzikaal terrein den Nederlandschen naam weer op; en wat zou ik nog behoeven te zeggen van het aanzien waarin de Nederlandsche schildersschool zich tegenwoordig over de heele wereld, waar echte kunst gewaardeerd wordt, mag verheugen? Zelfs onze letterkunde - al is 't voor de taal van een klein volk uitteraard zooveel moeilijker om over de grenzen door te dringen - onze letterkunde zelfs wordt in den vreemde beter bekend; hoezeer het ook te bejammeren is, dat uiterst weinig vreemdelingen onze nienwste letterkundige voortbrengselen zóó kunnen genieten als de Nederlanders zelf, als wier tolk Pol de Mont nog dezer dagen zoo welsprekend is opgetreden. Het is maar eene kleinigheid uit vele, 't berichtje van een paar weken, dat Mr. Brooshooft's bekend tooneelspel Zijn meisje komt uit, in 't Duitsch vertaald is - romans van Couperus, bij voorbeeld, zijn al in verschillende talen bewerkt. Eenigszins vreemd lijkt 't, dat de Duitsche bewerking van Mr. Brooshooft's stuk tot bijtitel heeft: ‘oorspronkelijk Indisch tooneelspel’, alsof 't familie was van Het Leemen Wagentje, dat de Heer J.Ph. Vogel kortelings uit 't Sanskrit en Prakrit in 't Nederlandsch heeft overgebracht.
Maar een voorwaarde tot gewaardeerd worden in den vreemde, is dat we ons aaneensluiten, ons voelen als één volk. Moge er aan waardeering van landgenooten, die zich op een bijzonder gebied onderscheiden, al eens wat ontbreken, in vereering voor een man als Carel Abraham Wertheim, zoo groot in het goede, dat zijn dood een nationaal verlies genoemd mag worden, komen we zeker niet te kort. Een commissie van mannen wier namen goed en ver klinken is al dadelijk gevormd om aan die vereering uitdrukking te geven door iets dat blijft.
Zullen we nu, heel uit de verte natuurlijk ook gaan meêdoen aan het streven naar ‘koloniale expansie’ van onze naburen? Daar zijn er ook in onze vertegenweweordiging geweest die gevreesd hebben toen achter de Groene Tafel de wenschelijkheid betoogd werd van het aanstellen van een paar ambtenaren op Nederlandsch Nieuw Guinea. Zeer ten onrechte echter. In dit geval kan van niets anders sprake zijn dan van het bevestigen van onze rechten op een deel van dat groote eiland, wellicht rijk aan verborgen schatten. En waar over de kapitalisten ten onzent de geest vaardig schijnt te worden om veel plekken van onzen rijken Indischen bodem nog op andere wijzen te gaan ontginnen dan volgens de tot heden gebruikelijke, is 't volkomen in den haak dat wij aan Duitschland en Engeland - zonder daarom een leap in the dark te willen doen - laten zien dat wij niet vergeten, dat een stuk van Nieuw-Guinea aan Nederland behoort. 't Kan ons later te pas komen.
Jas.