Neerlandia. Jaargang 1
(1896-1897)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
geval zijn dan thans, naarmate wij Nederlanders opnieuw inzien, dat voor ons land zijne meerdere beteekenis samenhangt met de verlevendiging van handel en industrie in de eerste plaats. Waarom was Nederland in de vorige eeuwen meer dan eenig ander land bekend in alle werelddeelen? Was het niet omdat de Nederlanders, wat handels-energie betrof, hooger stonden dan andere beschaafde naties, omdat zij, de handelaren op Oost- en West-Indië, zelf met hunne schepen naar Oost en West gingen om hun koopwaar aan te prijzen in overzeesche gewesten? En wanneer nu nog de Nederlandsche natie in het buitenland naast de Engelsche en Fransche bekend staat als de geldschietster van de wereld, dan hebben ook wij daarvoor dank te zeggen aan dat oude geslacht, dat kosten noch moeite spaarde om zijne koopwaren op de buitenlandsche markt bekend te maken en ingang te doen vinden. Past het ons echter aan het goede uit vroeger tijd een voorbeeld te nemen, méér nog schijnt het van belang om rekening te houden met de hedendaagsche feiten. Want niet weinig ook is veranderd op handelsgebied sedert de dagen van bloei der Oost- en West-Indische Compagniën. De energie berust niet meer uitsluitend bij het Nederlandsche volk. Andere naties, Engelschen en Duitschers, Skandinaviërs en Russen, Franschen en Belgen, zij allen spannen zich in door uitbreiding van handel en verlevendiging van industrie elkander de loef af te steken. Met dezen factor heeft in onze dagen de wereldhandel en dus ook de Nederlandsche handel rekening te houden én 't is die factor van gelijkstaande concurrentie, die ons te meer behoort aan te zetten, ons te wapenen en ons op te maken tot den strijd, die ons een deel der wereldmarkt zal doen heroveren. Bekend is, hoe door het gevoelig gemis aan directe stoom- en zeilvaartverbindingen de Nederlandsche handel en industrie veelal genoodzaakt is van buitenlandsche uitvoerhavens gebruik te maken bij het exporteeren hunner voortbrengselen. Zoo komt bovendien menig buitenlandsche transport-onderneming ten goede, wat logisch geredeneerd ons vaderland niet zoude mogen ontgaan. En omdat dit feitelijk een ongezonde commerciëele verhouding moet genoemd worden, schijnt één ding allereerst aangewezen voor de verlevendiging van onzen handel en industrie nl., het aanknoopen van directe handelsverbindingen tusschen ons land en de overzeesche gewesten in andere werelddeelen. Waarom toch werden en worden dagelijks Nederlandsche artikelen blijkens de statistiek in menig consulair verslag, als Duitsch, Engelsch of Belgisch goed, ingevoerd in Amerika, Afrika, Azië en Australië, ware het niet, omdat al dit goed gedwongen wordt en werd zijnen weg te nemen over havens in het buitenland vanwaar het niet als Nederlandsch goed wordt uitgeklaard? Is niet het gebrek aan directe Nederlandsche verbindingen te in het oog loopend, dan dat men er zich nog met een ‘het-kannu-eenmaal-niet-anders’ van zal blijven afmaken? Ons althans komt het voor, het is hier reeds menigmaal bepleit, dat uitbreiding der directe verbindingen tusschen Nederland en alle deelen van de wereld, al zij het dan ook aanvankelijk met zware offers gepaard, eene levenskwestie voor ons als handelsnatie is. Een middel om in dezen toestand verbetering te brengen, biedt eene doeltreffende publiciteit voor alles wat Nederlandsch produkt of voortbrengsel is op de overzeesche markt. Wie onzer lezers zal er nog aan twijfelen, dat vanuit Nederland met recht het oog op verre gewesten moet worden gevestigd? Maar indien het eene nationale wensch is, de nederlandsche handelsrelaties uit te breiden, dan ook mogen ditmaal moeite noch kosten gespaard worden, evenmin als zij voorheen door onze voorouders werden gespaard. Dan ook steune men de ondernemingen, die op gezonden handelsgrondslag den meerderen bloei van Nederland beoogen. Wat overmoed van concurrenten, wat ongelijke wapenen door buitenlandsche bescherming verleend, wat hoogstaand buitenlandsch initiatief ook tegenover een land als het onze vermogen, daar schuilt in ons klein volk eene kracht bestand tegen alle overmacht, daar is aan onze zijde een gewicht gelegd dat de handelschaal nooit blijvend ten nadeele van Holland kan doen overslaan; dat is de roem van ons verleden, het overwicht dat geene concurreerende natie ons blijvend kan ontnemen, de vaste grondslag waarop wij Nederlanders steun vinden voor ieder nieuw beginnen; de trots der natie, ons rechtmatig zelfvertrouwen. Moge de toekomst, waarop wij het oog vestigen, behooren aan den Nederlandschen handel en onze nijverheid. G.P. Jr.
Wat daar gezegd wordt met betrekking tot Holland, is ten volle toepasselijk op België. Ook onze producten worden uitsluitend door vreemde stoomvaartlijnen vervoerd. Het Exportblad wijst telkens op de noodzakelijkheid van rechtstreeksche Nederlandsche verbindingen; België heeft niet minder die rechtstreeksche verbindingen noodig. Samenwerking van de twee landen kon wellicht zegenrijk zijn op dat gebied. Kan die niet leiden tot de verbinding, die voor de zelfstandige ontwikkeling van onzen handel allereerst noodzakelijk is: Holland-België, Afrika's Westkust en Zuid-Afrika? |
|