Neerlandia. Jaargang 1
(1896-1897)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen Italiaan in NederlandGa naar voetnoot(2)Vita Olandese, studi e impressioni di un giornalista, is de titel van een werkje, waarvan de schrijver, de Heer Ernesto Zenuti, te Florence, wel tot eerelid mocht worden benoemd van al de ‘Nederlandsche vereenigingen tot bevordering van vreemdelingenverkeer’ want zelden heeft een vreemdeling met zooveel geestdrift over ons land en ons volk geschreven. Nog wel een vreemdeling, komende uit een land, dat ‘de tuin van Europa genoemd,’ zooveel met het onze verschilt; zoon van een volk, waarop wij, Nederlanders, evenveel lijken als op de maanbewoners. 't Is waar, dat de Heer Zenuti ons aan het einde zijner vaak geestige studie het waarom beantwoordt van zijn geestdrift en liefde voor ons en het onze. Wanneer hij aan het slot al de goede en lieve plaatsen en steden van ons land zich nog eens te binnen breugt, zegt hij: ‘Terwijl ik u (de Nederlandsche steden) uit de verte een groet breng, voel ik de oogen vochtig worden door een innige ontontroering, die ik wil noch kan weerstaan. Ik kan noch wil haar bestrijden, vermits ik hoop, dat zich door haar aan de lezers van dit boek dat gevoel van vriendschap en hartelijke genegenheid mededeele, dat ik voor Holland koester.’ ‘Geen andere voldoening zou ik voor dezen mijn bescheiden arbeid kunnen wenschen, dan de sympathio mijner Italiaansche landgenooten op te wekken voor het land, waaraan ik door zulke teedere herinneringen ben verbonden en waar zij geboren is, die ik, onder de levenden, het meest van allen liefheb en die van haar vaderland zijne goedheid en zachtheid heeft.’ De Heer Zenuti heeft dus ons mooie vaderland lief en hij beschrijft het met Italiaansche kleuren. Hij is een vriend, die heel goed onze groote en kleine gebreken ziet, maar hij denkt dat onze deugden het van dezen winnen. 't Is waar, dat wij voor den beminnelijken schrijver het gemeste kalf onzer gastvrijheid schijnen te hebben geslacht, wat we niet voor iedereen doen. Over de ruwheid van ons winterweer sprekende, zegt hij ergens, dat men de koude vergeef, wanneer men in gezelschap is van die hartelijke menschen, die Hollanders kunnen wezen, als ze 't willen. ‘Alleen’, laat hij er ondeugend op volgen, ‘willen zij 't niet altijd en niet | |
[pagina 11]
| |
tegen iedereen zijn, en in den grond der zaak kan men hen daarin geen ongelijk geven.’ Niet alleen, dat men in Vita Olandese geen enkel dier domheden vindt, waarop andere reizigers, die ons land bezocht hebben, ons tracteeren, maar de Heer Zenuti is zeldzaam goed over de Hollandsche aangelegenheden van handel, kunst, literatuur, journalistiek en geschiedenis ingelicht. Enkele kleine vergissingen komen in zijn boek voor, maar zij zijn zoo onbeduidend, dat zij het aanwijzen niet waard zijn. 't Is waar, dat de Heer Zenuti niet behoort tot die reizigers, die een week in ons midden toeven en dan alles van ons land en volk denken te weten. Hij heeft alle hoofdsteden van ons land bezocht en bestudeerd, heeft zijn onderzoekingstochten uitgestrekt niet enkel tot Den Helder en Marken en Nijmegen, maar is zelfs op Urk geweest, dat vergeten eilandje in de Zuiderzee, waar men bang is om door toeristen gefotografeerd te worden en waarop misschien niet één op de duizend Nederlanders den voet hebben gezet. Voor den schrijver dezes tenminste, die dacht zijn vaderland vrij goed te kennen, is Urk een volkomen terra incognita. En niet enkel is de Heer Zenuti goed en nauwkeurig over ons ingelicht, maar hij heeft oog gehad voor de eigenaardige schoonheden van alle onze steden en van ons land. Voor onze geschiedenis is hij een en al geestdrift. ‘In dien tijd - 17e eeuw - zegt hij, schreef Holland in alles de wet voor. Heel Europa kwam naar de Nederlanden om van Maurits van Nassau te leeren, hoe een vijand te overwinnen; van Frederik Hendrik hoe de versterkte steden in te nemen; van De Ruyter en van Tromp - de grootste admiraals die ooit hebben geleefd - hoe op de zeeën te gebieden en hoe, langs de Theems, door te dringen tot het hart van Londen; van Coen en de Amsterdamsche kooplieden hoe een koloniaal rijk te stichten, dat van het kleine Holland de tweede koloniale mogendheid der wereld zou maken. Amsterdam regeerde Holland; Holland was de scheidsrechter van vrede en oorlog in Europa. Grotius beschreef in 't Latijn het zeerecht en het volkerenrecht; Spinoza gaf - eveneens in 't Latijn - zijn wetten van de schepping en de idee van God en mensch in eene wijsbegeerte, die de moeder is geworden van geheel de moderne wijsbegeerte; Rembrandt gaf voor 't eerst het voorbeeld van het clair obscur in de schilderkunst, en Vondel, de eenvoudige kousenkoopman van Amsterdam, werd de leermeester van den Duitschen dichter Gryphius, die beschouwd kan worden als de vader van de latere literatuur in Duitschland. Buitendien, de geheele beschaving van dat land kwam toenmaals uit Holland, door middel van de keurvorsten van Brandenburg, verbondenen van de Oranjes en groote bewonderaars van al wat Hollandsch was. ‘Schilders, bouwmeesters, tuinkweekers, tooneelspelers uit Holland gingen op reis naar Duitschland en brachten er - na den dertigjarigen oorlog - het licht en de beschaving. Shakespeare deed in het vaderland van Goethe zijn intree met Hollandsche comedie-troepen. En niet enkel Duitschland onderging den heilzamen invloed van Holland, maar Zweden, maar bovenal Rusland onder Peter den Groote, die geruimen tijd in Holland doorbracht. En indien Milton, de dichter van het Verloren Paradijs niet bezield is geworden door Vondel's Lucifer en ook in Engeland zijn er, die dat beweren, steunende op het feit, dat Milton zeer goed bekend was met de Hollandsche taal - dan is er ten minste eene allerwonderlijkste gelijkenis met enkele deelen van het Verloren Paradijs van Milton en den Lucifer van Vondel, deze de oudere van genen’. Nietwaar, een Hollander zou met niet meer geestdrift over onze ‘gouden eeuw’ kunnen spreken: Daar ligt in deze passage een vonk van Potgieter's geestdrift. Niet minder warm voelt de Heer Zenuti voor ons heden, dat hij in menig opzicht Italië tot voorbeeld stelt. Natuurlijk, hij is niet ingenomen met het misbruik, dat ons volk wel van sterken drank wil maken, en wij zelf zijn 't evenmin; niet ingenomen met onze kermissen - hoewel hij zeer goed er het typische van ziet -, met den Amsterdamschen ‘hartjesdag’ - en nog eens wij zijn 't evenmin. - Maar daarentegen is hij weer vol geestdrift voor onze bloeiende en rijke schilderkunst en literatuur van heden. Niet allen zullen 't eens zijn met zijn oordeel over verschillende artisten, met zijne naamgroepeeringen, maar ieder heeft het recht om dezen schrijver of schilder hooger te stellen dan genen. Vaak is de Heer Zenuti tegelijker tijd ondeugend en geestig. ‘Moet ik nog verklaren,’ vraagt hij ergens, ‘dat de Hollander wel onderwezen is? Hij weet 't beter dan ieder ander en stelt er niet weinig prijs op, dat te zijn. ‘In den grond van zijn hart is hij overtuigd, dat het Nederlandsche volk het beschaafdste van alle volken is, en hij koestert een klein beetje geringschatting voor de andere volken, vooral voor de Duitschers, die toch zijn stamverwanten zijn. Hij zegt 't niet hardop, maar volgens hem heeft de lieve God het Hollandsche volk geschapen van het fijnste en edelste mengsel, dat Hij bezat, en zoo komt 't dat de Hollanders zoo weinig talrijk zijn! De zeer fijne en keurige dingen zijn gewoonlijk heel klein, niet waar?’ Dat is ondeugend gezegd en 't mag misschien niet de zuivere waarheid zijn, maar 't is ten minste niet een dier plompheden, die Engelschen en Duitschers, of een dier gekheden, die de Franschen ons gewoonlijk naar het hoofd gooien. Er is weinig, inderdaad, dat de Heer Zenuti in ons volk niet op zijn rechte waarde weet te schatten. Onze uiterlijke koelheid, onzen zin voor eenvoud - ‘de Hollandsche dame, zegt hij, kleedt zich heel eenvoudig, met een geraffineerden eenvoud; hoe voornamer zij is, hoe eenvoudiger is hare kleeding; maar zij haalt haar schade in door de kwaliteit der stoffen, zoodat haar echtgenoot niets bij haar eenvoud wint, wanneer hij de nota van hare kleedermaakster en modiste heeft te te betalen’. Ik zou gaarne nog meer citeeran, maar waartoe? Velen ten onzent lezen Italiaansch en zij zullen zich haasten het Vita Olandese te lezen. Voor anderen zal het aardig geïllustreerde werkje des Heeren Zenuti wel goed vertaald worden. Wij hebben hem als een goed en hartelijk vriend van ons leeren kennen en wij drukken hem in gedachten de hand. (Uit den Telegraaf). |
|