Zuiver Nederlandsch spreken.
(Vervolg.)
Na over de hoedanigheden gesproken te hebben, die een redenaar in zich moet vereenigen, sprak J. David op het vijfde Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres volgenderwijze: wie zal niet erkennen, dat, onder de verschillende hoedanigheden, welke in des redenaars voordracht behooren vereenigd te wezen, de zuivere uitspraak zijner taal op de eerste plaats dient gesteld te worden? Laten stem en gebaren volmaakt zijn; laat de redenaar geheel zijne ziel uitstorten in de kunstigste perioden; laat hij de dringendste bewijsredenen op den toon der innigste overtuiging voortbrengen, indien zijne uitspraak onbeschaafd is, indien zij bij iederen volzin zijne geboorteplaats verraadt; en dat een bijzonder volksdialect in geheel zijne rede doorklinkt: zoo zal hij niet alleen dikwerf zijn doel mistreffen, maar zijne schoonste bewegingen zullen soms den glimlach op der hoorderen lippen verwekken, in stede van hun tranen uit de oogen te persen, en hem den palm der welsprekendheid te doen toereiken.’
Wat nog erger is, bij ons ziet men dikwijls twee groote gebreken in éénen persoon vereenigd: hij heeft niet alleen eene leelijke uitspraak, maar de woorden toonen zich nog uiterst weerspannig. Er hapert iets in zijne keel. De woorden komen zoo wat met stukken en brokken te voorschijn. De verfranschte opvoeding heeft het stemwerktuig misvormd.
Het zal nogal wat tijd vragen, eer we het einde van dien nadeeligen staat van zaken zullen zien. 't Zou ons echter zooveel goed doen, indien we eens aan de vijanden onzer geliefde moedertaal konden toonen, dat we ook eene taal hebben, die we in beschaafde kringen mogen laten klinken.
We mogen het ons niet ontveinzen, er bestaat ongelukkig een dwaas vooroordeel bij vele Vlamingen, over eene deftige uitspraak. Ze vinden dit gemaakt, stijf, pedant. Er zijn er ook, die zoozeer aan hunne gewestspraak vasthouden, dat ze er geen haarbreed willen van afwijken. Waarschijnlijk zullen we nog lang hooren, wanneer iemand zich in zuiver Nederlandsch uitdrukt, ‘die spreekt op de letter’, of ‘die spreekt Hollandsch’.
Sommige Vlamingen leggen er zich maar op toe deftig, sierlijk te spreken, als ze verre van huis zijn. Dan is 't der moeite waard ze al hunne krachten te zien inspannen om zich een ordentelijk voorkomen te geven en geen al te kluchtige rol te vervullen. Dat ze zich dan in den regel heel potsierlijk voordoen, spreekt vanzelf.
Maar 't is gelijk, niet durven of niet willen goed spreken is kleingeestig. Wij bezitten eene letterkundige taal. Wij hebben de eenheid van spelling bekomen; waarom zouden we terugschrikken voor eenheid van uitspraak? Daar moeten we nochtans toe komen. Zoolang we die eenheid niet bereikt hebben, hebben we ook het recht niet te eischen, dat men aan onze taal overal eene plaats inruime, dat ze overal op gelijken voet gesteld worde met het Fransch. Met de bevoegde mannen, die we reeds aanhaalden, zijn we van meening, dat een man van smaak eene beschaafde taal spreekt. Laat de streek- of gewestspraak zich verschuilen in de achterbuurten.
Wij vragen het aan alle fatsoenlijke lieden. Is 't aan te nemen, dat de burgemeester van Brussel, zijnen collega van Amsterdam op eenen Brusselschen speech onthale? En indien hij dat niet mag doen, zou het dan geoorloofd zijn aan den burgemeester van Gent, aan dien van Brugge of elders?
Wij klagen soms, omdat de eene of andere stadsoverheid van het Vlaamsche land, bij voorkeur altijd Fransch spreekt. Zou dat gebeuren, indien die overheidspersoon zich als deftig man kon voordoen in 't Nederlandsch? Zou hij zijne toevlucht niet nemen tot de vreemde spraak, omdat men hem niet geleerd heeft zich in beschaafd Nederlandsch uit te drukken?
Kiesche personen schamen zich eene taal slechter te spreken dan zij, die hen omringen. Vele Vlamingen hebben dit gevoeld, op het Congres van Arnhem. Wanneer ze daar de schoone, reine taal hoorden, der Arnhemsche ‘dochteren’, durfden eenige vrouwen van hier hun plat ‘Vlomsch’ niet meer laten hooren, en begonnen onder elkaar Fransch te spreken! Hebben we ongelijk te beweren, dat dit slecht spreken ons heel veel nadeel doet?
De vrienden van gewestspraken meenen, dat deze zouden verdwijnen, wanneer ze gingen echt Nederlandsch spreken. Daar is echter geen gevaar voor. Wij hebben reeds op Duitschland gewezen en gezegd, dat daar ook gewestspraken bestaan en nog gesproken worden. Nochtans de Duitschers spreken gewoonlijk eene beschaafde taal. Maar iedereen kent daar nevens het zuiver Hoogduitsch ook nog den tongval zijner streek en kent ook het onderscheid tusschen de boekentaal en de eigenlijke volksspraak.
Soms hoort men beweren, vooral door lieden uit Vlaanderen, dat het voor hen zeer lastig, ja, onmogelijk is, goed Nederlandsch te leeren spreken. Wij nemen dit niet aan. Vooreerst, willen is kunnen, zegt het spreekwoord. Wie iets met ijver aanvangt, slaagt gewoonlijk. Dan, de tongval uit Zeeuwsch Vlaanderen biedt heel veel overeenkomst met den Westvlaamschen. Welnu, de Zeeuwen spreken goed Nederlandsch. Waarom zouden onze ‘Vlaanderaars’ nu niet kunnen wat de Zeeuwen kunnen?
Bij eene zuivere uitspraak heeft, we herhalen het, onze taal veel te winnen. Alle kleineering zou ophouden. De scholieren zouden ze meer lief krijgen en er snellere vorderingen in maken. De leeraar, van zijnen kant, zou gemakkelijker arbeiden, minder tijd te besteden hebben aan het invoeren, in zijne klas, eener beschaafde uitspraak.
Hoe gemakkelijk, hoe aangenaam zou het daarbij niet wezen, indien men met alle eenigszins ontwikkelde personen der Nederlanden, zonder de minste zwarigheid kon omgaan; hoezeer zouden onze vergaderingen er niet bij winnen, zoo er alle gewestspraken uit verbannen waren!
Zullen we ooit tot daar geraken? Wat staat er te doen om in 't Vlaamsche land eene beschaafde spreektaal in te voeren?
Moeilijk is dit niet. Toch zullen we wellicht nog lang naar eene oplossing wachten. De minachting van al wat Nederlandsch is, is nog te algemeen in de hoogere en besturende standen.
't Is de overheid, die den stoot zou moeten geven, om tot eene deftige uitspraak te komen. Tot nog toe leende zij enkel de hand tot allerlei taalverknoeiïngen. Men sla een blik op al de onhebbelijkheden, waarvan tal van Nederlandsche stukken het bewijs leveren; men leze de potsierlijke opschriften, aanduidingen, enz., waarmede zoovele staatsgebouwen in- en uitwendig prijken, en men zal een zonderling denkbeeld krijgen van de personen, die zulks laten gebeuren.
In alle geval kan de gewenschte uitslag het zekerst door de school bewerkt worden. Daar verleenen wij hier nogmaals het woord aan eenen redenaar onzer Taalcongressen:
‘Er zou in de programma's van lager en middelbaar onderwijs moeten aangeduid worden, welke regelen men te volgen hebbe; er zou eene algemeene uitspraakleer, dezelfde voor Zuid als voor Noord, moeten onderwezen worden; er zou, zooals het op 't Congres te Gent gezegd is, een leiddraad moeten bestaan, tot het verkrijgen eener beschaafde uitspraakGa naar voetnoot(1).’
Zeer verheugend zou het zijn, indien van hoogerhand eenige doeltreffende maatregelen uitgingen. Dat het beginne met de normale scholen. 't Is onontbeerlijk dat men den teekomstigen onderwijzer en de toekomstige onderwijzeres gewenne zich in sierlijk Nederlandsch uit te drukken. Men heeft daar het middel aan de hand, men oefent daar genoeg invloed uit, om den kweekeling te verplichten aan zijne gewestspraak te verzaken. Verders kunnen de schoolopzieners er de hand aan houden, dat in de scholen eene gelouterde taal gehuldigd worde. Het mag niet langer geduld worden dat in de school, den tempel der beschaving, eene erbarmelijke kromtaal heersche.
C. Cortebeek.
Brussel, November '96.